COLUMN hART I: Zonder Titel [*]

Sinds de start van het nieuwe kunstseizoen schieten de tentoonstellingen en nieuwe kunstinitiatieven als paddenstoelen uit de modderige herfstgrond. Het valt, vooral bij de kleinere initiatieven, op dat constant dezelfde mensen op de openingen verschijnen, waardoor het soms lijkt alsof de kunstenaars werk maken voor elkaar, voor vrienden en medekunstenaars. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Het werk van sommige mensen mag toch echt door een veel groter publiek worden gezien. Waarom komt kunst zo slecht uit zijn eigen circuitje? Op zich is dat geen probleem, want de groep medekunstenaars blijft op die manier goed op de hoogte van elkaars doen en laten, maar als kunstenaar wil je toch graag je werk aan zo veel mogelijk mensen – eh – opdringen? Kunst kan een veel groter publiek plezieren, zeker sinds de laatste jaren de hoogglanslaklaag van het conceptualisme er een beetje van af slijt en vakmanschap en techniek weer belangrijker lijken te worden (het werk mag er weer gewoon ‘lekker’ uit zien). De kunstenaars van nu, die tegen de 30 of 35 jaar zoals ikzelf bijvoorbeeld, zijn net als de tieners van nu, opgegroeid met MTV, Steven Spielberg, computers en reclamebombardementen.

Hun werk is daar geen commentaar op, maar verwijst op een natuurlijke, terloopse en automatische manier naar deze berg media-input, waardoor dit werk gemakkelijk te ‘lezen’ valt door jonge mensen. Dat wil niet zeggen dat het per definitie inhoudsloos werk zou zijn, maar veel meer dat het communiceert op een manier die aansluit bij alle andere media. Het werk van Nadia Naveau bijvoorbeeld communiceert op zoveel verschillende niveaus dat het door een vijftienjarige begrepen kan worden, maar ook past binnen een kunsthistorisch onderbouwde theoretische analyse van 1548 schier onleesbare pagina’s over monumentale kunst in de openbare ruimte.

En zo zijn er veel meer jonge (wat is ‘jong’ nog tegenwoordig?) kunstenaars in de breedste zin des woords, die als Grote Voorbeelden op menige puberkamermuur zouden mogen hangen. Dat is goed voor ons, de kunstenaars, maar ook voor de puber, want die krijgt op die manier mee dat beeld niet altijd bedoeld hoeft te zijn om een iPod of een Nintendo Wii te verkopen, maar ook gebruikt kan worden als een taal op zich, waarmee dingen uitgedrukt kunnen worden die niet in een pamflet te vangen zijn. Met een beetje geluk ‘kweekt’ men daarmee ook nog een generatie toekomstige kunstverzamelaars, theatergangers, muziekliefhebbers en gedichtenbundelkopers.

Maar hoe krijg je als tentoonstellingsmaker de aandacht van een weerbarstig groot publiek, dat nog altijd van mening lijkt te zijn dat kunst een doek is met een paar vlekken, waar een of andere zot twaalf miljoen euro voor betaalt? Aan het werk zelf moet niets aangepast worden, dat zou belachelijk zijn. Kunstenaars moeten geen werk gaan maken dat ‘gemakkelijk’ is, op maat van de gemiddelde Belg of Nederlander. Er kan wel iets gedaan worden aan het ‘verkopen’ van kunst en het kunstenaarschap. Sex, drugs, rock ’n roll & art of zoiets. Kunst is namelijk een sexy menselijk specialisme, want het toont de grenzenloosheid van de gedachtekronkels die onze veel te grote hersenen (vergeleken met alle andere diersoorten) kunnen spinnen. Interessante gedachten zijn aantrekkelijk en interessant werk is daarom ook aantrekkelijk. Niet ieder interessant mens kan interessante kunst maken, maar interessante kunst wordt doorgaans wel gemaakt door interessante mensen. Om een groot (en jong) publiek warm te maken voor hedendaagse kunst, zou eigenlijk de kunstenaar zelf als persoon ‘verkocht’ moeten worden en dat het liefst middels een massamedium zoals de televisie. Zodra het publiek in de gaten krijgt dat kunstenaars ook maar mensen zijn – ook al maken ze soms de indruk wat meer in de war te zijn – en dat beide partijen deels uit dezelfde mediapoel drinken – “The Matrix” meets Gilles Deleuze, de “Da Vinci Code” versus Umberto Eco, jumpstyle tegenover obscure noise, om maar wat te noemen – zou de glazen drempel waar het grote, jonge publiek zo vaak over valt, al snel aan diggelen slaan.

Oktober 2007