COLUMN hART XVI: MISLUKT

Er staan een heleboel aanzetten voor columns in deze computer in een mapje, dat ‘hlvclmnshrt’ heet. Ze gaan allemaal over de één of andere gedachte in verband met kunst of het kunstenaarsschap. Er is een bijna afgeronde column over het doctoreren in de kunsten bij, een andere gaat over kunst en wetenschap. Er is er één, die over grottekeningen wil gaan maar het opeens over de afstanden tussen hemellichamen heeft. Er zit er één bij over empirische data in verband met kunstenaars, één over sex in de kunst, die kan heel interessant worden overigens, en er is er één, die ‘Lui en dom’ heet.

Allemaal kunstgerelateerde en relevante onderwerpen, maar soms heeft de kunstenaar geen zin om daar mee bezig te zijn en schaft de kunstenaar zich liever een nieuw leren jasje, een plaat van The Sonics en een fles wijn aan, om bij thuiskomst met het leren jasje aan en de fles wijn open hard rond te gaan springen op de versgekochte plaat, zoals deze kunstenaar juist heeft gedaan.

Dit soort momenten komen voornamelijk voor als er iets mislukt en dat is precies wat er aan de hand is. Er is dit keer geen sprake van noemenswaardig liefdesverdriet of het onverwacht overlijden van een dierbare, het is iets anders: er is een tekening mislukt. Dat klinkt u misschien niet zo dramatisch in de oren, maar de zaak verandert danig als ik u meedeel dat deze tekening 3,5 meter breed was en 2,4 meter hoog, al maanden aan de muur van het atelier half-af hing te wezen, het atelier ook als schrijfkamer en living fungeert, waardoor deze kunstenaar niet de deur uit kon zonder de tekening aan de muur te zien hangen en de desbetreffende tekening bij voorbaat al verkocht was. Voor het equivalent van minstens twee maanden levensonderhoud e.d., ofwel zo’n 22 nieuwe leren jasjes, 138 Sonics platen of 417 flessen wijn,

De mislukte tekening is van de muur gehaald en de muur is nu akelig wit, op een nieuw, kleiner vel papier na, waarop deze kunstenaar paniekerig een nieuwe tekening is begonnen in een poging de blamage te verdoezelen. De blamage staat nu opgerold in de hal.

Wat ging er mis? Het gebeurt wel eens, dat een werk niet helemaal wordt wat het zijn moet, of dat er een verkeerde beslissing gemaakt wordt, waardoor het werk meteen de vuilbak in kan, maar hoopvolle ‘damage-control’ kan soms nog wonderen doen. In dit geval was de tekening zo goed als af, er moest alleen nog wat uitgebalanceerd worden, al zat deze kunstenaar stiekem al met het onderste deel van het werk in de zeurende maag. Bij het uitwerken van de details is het begonnen: er moest meer, dat bleek te veel, waarna er minder zou moeten, wat resulteerde in het afsnijden van het onderste deel. Desperate times take desperate measures – maar natuurlijk liepen de verhoudingen daarna volledig scheef. Hoewel er nog wat aan werd gesleuteld, beter werd het niet en dit was gewoon niet goed genoeg.

Deze kunstenaar vraagt zich af wat Luc Tuymans in zo’n geval zou doen? Luc Tuymans schijnt nu niet direct het type te zijn om op zo’n moment in huilen uit te barsten en dat hielp deze kunstenaar een beetje om zichzelf te beheersen, want de tranen begonnen te komen. Toch zijn er verhalen van volwassen kerels, die ook wel eens hadden staan bleiten voor een mislukt werk en daardoor mag deze kunstenaar toch een beetje wenen, van boosheid op zichzelf, maar vooral van een onstuitbare tijdelijke twijfel, die binnen enkele seconden van één enkele tekening wordt doorgetrokken naar het bestaansrecht van de gehele mensheid.

Mocht u het werk ooit onder ogen hebben gekregen, dan zou u misschien zeggen dat het ermee door kon, maar deze kunstenaar verschilt daarin met u van mening en zodoende is dit een werk, dat eventueel na de dood van deze kunstenaar kan opduiken en dan op een veiling een duizelingwekkende hoeveelheid leren jasjes, Sonics platen en flessen wijn mag opbrengen. En ontelbare maagdelijke rollen papier, niet te vergeten.

november 2008
Lees meer >>

COLUMN ART XV: Human Resource Assessment

Omdat tegenwoordig, in navolging van Nederland, ook in België de kunstenaar zich volgens de overheid als een cultureel ondernemer zal moeten gaan gedragen, zal ik wat tips geven, die kunnen helpen om deze transitie voor de kunstenaar gemakkelijker kunnen maken. Ik ken dat Nederlandse systeem enigszins.

Alle openingen, etentjes, koffietjes en feestjes, waarbij één of meerdere collegae aanwezig zijn, heten vanaf nu ‘netwerkbijeenkomsten’ en zijn dus voorbeelden van uw actieve culturele onderneming. Als u in een jolige bui uw website doorgeeft aan een dronken curator of op straat uit uw achterzak een fotootje verliest van uw laatste werk, dan mag u dat ‘aquisitie’ noemen. Als u uw werk in het raam aan de straatkant zet of in een tentoonstelling extra laat opvallen door er tien bouwlampen op te richten, heet dat ‘exposure’. Uw werk is nu uw produktie en u zou desgevraagd precies moeten kunnen vertellen waar deze uit bestond. U mag alles aanvoeren, ook post-its waarop u kriebelde tijdens een telefoongesprek, maar dit zijn geen kriebels, dit zijn ontwerpschetsen. Een voorbeeld van de produktie van een cultureel ondernemer gedurende een bepaalde periode kan zijn: 145 volgetekende post-its, 7 achterkanten van Electrabelfacturen, 76 bierviltjes, 23 rondslingerende A4tjes, 12 testen voor een animatie, 26 beelden, waarvan er nog maar drie bestaan want die zijn opgebouwd uit de klei van de rest, 14 tekeningen van 30x40 cm, 10 tekeningen van 60x80, drie videoinstallaties, die nu alweer zijn afgebroken omdat ze alleen tijdens tentoonstellingen te zien waren, en 319 snapshots van situaties, die u anders zou vergeten en misschien ooit heel belangrijk kunnen zijn.

Als u door de stad drentelt omdat u naar de FNAC moest om daar een kabeltje te halen, maar de post-it waarop u het type kabeltje had geschreven onleesbaar blijkt te zijn geworden door de hoeveelheid ontwerpschetsen die u daaromtrent erop had gekriebeld en u dus onverrichterzake huiswaarts moet keren, maar onderweg naar de uitgang verdwaalt op de boekenafdeling en daar verstrooid door een kunstboek bladert, dan doet u aan ‘research’. Als u naar een tentoonstelling gaat, bent u de concurrentie aan het uitchecken. Gaat u op atelierbezoek bij een bevriende medekunstenaar, dan doet u aan bedrijfsspionage. De oom, die u helpt bij het invullen van de belastingpapieren is per direct gepromoveerd tot uw accountant. Wanneer u zonder caffeïne en/of nicotine niet functioneert, zijn zowel al uw koffies als uw tabak belastingaftrekbaar, vergeet dat niet.

Omdat u in een database vol kunstenaars staat vanwege uw statuut, uw lidmaatschap van een vakbond of een verkregen beurs, verschijnt in uw mailbox regelmatig een aanbod met cursussen die u kunt volgen om een brave cultureel ondernemer te worden, zoals ‘Netwerken’, ‘Exposeren in een galerie’ of ‘Positionering’.

Alles wat hierboven staat moet bijdragen aan het ‘professionaliseren’ van uw kunstpraktijk. De beleidsmakers hebben besloten, dat kunstenaars, bij gebrek aan een betere omschrijving, bij de ondernemers horen. Als autonoom kunstenaar bent u dan ook doorgaans geen werknemer, maar doet u gewoon uw ding. En terecht, want u doet uw ding niet zoals dat twintig jaar geleden werd gedaan, u doet uw ding in uw tijdsgeest want u kunt niet anders en dus was u al een cultureel ondernemer op uw eigen voorwaarden, lang voordat de overheid de term had bedacht en de voorwaarden wilde gaan stellen.

Gelukkig hebben de meeste kunstenaars zo min mogelijk met de overheid te maken en bent u autonoom genoeg om u doorgaans niets van uw nieuwe status te hoeven aantrekken. U zult alleen zo nu en dan een lichte rilling voelen, die tegen uw ruggengraat opkruipt. U zult het gevoel in eerste instantie niet herkennen, maar na een tijdje weet u wat het is: het vage besef dat ergens ver boven uw hoofd met woorden geschoven wordt totdat uw kunstenaar-zijn - en al de lucht die daaromheen zit - in een kartonnen doos, volgestoken met wollige termen en holle bepalingen, past.

oktober 2008
Lees meer >>

COLUMN ART XIV: FaceSpace

Ooit schreven we brieven. Toen werd Bell geboren en even later was er email, sms, msn, Skype, blogs, Myspace, Facebook en watallemaalnog. Omdat kunstenaars in alles neigen te infiltreren, zit zowat iedere kunstenaar op minstens één virtuele vriendschapssite.

Bij mij ging dat zo: mijn broertje drumt in een doom-metal-band en omdat hun verse Myspacebandpagina zoveel mogelijk vrienden moest verzamelen, dwong hij mij tot het lidmaatschap van deze site. Het duurde enige tijd voordat ik de mogelijkheden ervan begon in te zien, voornamelijk omdat er steeds meer fysieke vrienden en vage bekenden op verschenen. Een Myspace bestaat uit een profielpagina, die met een piepkleinbeetje kennis van html gepersonaliseerd kan worden. Voor muzikanten, schrijvers en beeldmakers is het een bruikbaar medium om het eigen werk naar buiten te slingeren. Een Myspaceruimte is snel te updaten en al je ‘vrienden’ zijn onmiddellijk op de hoogte van elkaars activiteiten.

Iedereen kan een Myspace nemen: uw buurman, al dan niet overleden schrijvers, acteurs, muzikanten en regisseurs, stripboekhelden, pornosterren, Han Solo, R2D2 en zelfs dieren (zoals Vilhelm, de musicerende schildpad van de Zweedse kunstenaar Lisa Jeannin: een aanrader als u nog een vriend zoekt!). Je bent wie je vrienden zijn op Myspace of beter gezegd: je bent je profiel. De Myspacer kan een imago bouwen, een gepimpt beeld van zichzelf. De gebruiker laat alleen zien, dat hij wìl laten zien. Dat heeft tot gevolg dat Myspace is veranderd van een netwerkplaats voor gelijkgestemde creatieve professionelen in een ordinaire datingsite met op-het-randje-kantjes.

17-Jarige meisjes poseren in bikini en storten hun meest banale avonturen op het net. Puberjongens zoeken de stoerste foto’s uit die ze kunnen vinden, waarbij ze omringd worden door 17-jarige meisjes in bikini, terwijl ze mysterieus proberen de camera in te kijken. Deze profielen, waarin de makers hun hoogst individuele persoonlijkheid proberen op zijn glansrijkst te etaleren, zijn bedolven onder nietszeggende commentaren in sms-taal, campfilmpjes van Youtube en halfslachtige citaten als "Well-behaved women rarely make history" (10.300 keer gebruikt op Myspace door met name pubermeisjes). Allemaal onder het motto: Kijk mij eens een leuk leven hebben!

Sinds een aantal maanden is dan ook een groot deel van mijn Myspacevrienden stilletjesaan overgestapt naar een andere virtuele vriendschapsplaats: Facebook. Facebook’s profielpagina is voor iedereen hetzelfde en dus zijn de profielen minder manipuleerbaar. Aan de andere kant wordt elke Facebookvriend constant gebombardeerd met onzinspelletjes, flauwekulquizzen en virtuele plantjesaanbiedingen waarmee regenwouden worden gered.

Virtuele netwerken zijn interessant omdat ze een sociale dynamiek blootleggen, die voor de leden zelf heel vanzelfsprekend is, maar voor buitenstaanders doorgaans onzichtbaar blijft. Zo blijken kunstenaars voornamelijk kunstenaarsvrienden te hebben, dezelfde op het visuelere Myspace als op het lolbroekerige Facebook: werk en persoonlijkheid zitten voor kunstenaars aan elkaar vast. Dat is voor kunstenaars vrij logisch, maar voor hele bevolkingsgroepen geldt dit veel minder. Op een algemener vlak kan het voor een potentiële nieuwe virtuele vriend – een buitenstaander zonder gemeenschappelijke vrienden – moeilijk zijn om toegang te krijgen tot een specifiek netwerk, want je wordt beoordeeld op jouw eigen netwerk. Dat is een sociaal-psychologisch mechanisme: je bent één van ‘ons’, of je bent het niet. Wat dat betreft blijven volwassenen toch altijd puberkinderen. Misschien dat daarom kunstenaars zo graag met netwerken spelen.

Wat juist het nut is van virtuele netwerken voor de kunstenaar per sé is niet duidelijk. Op sommige openingen of feestjes bestaat een groot deel van het publiek uit Facebook of Myspacevrienden, die er zonder die sites ook wel zouden zijn. Wel straf is het als tot dan toe alleen nog maar virtuele vrienden zich bij zo’n gelegenheid in levende lijven manifesteren. Dat is het beste aan bitjesvrienden: soms zijn ze helemaal echt.

september 2008
Lees meer >>

COLUMN hART XII: “Are you sure this is art, not vandalism?” - Bart Simpson, 1989

Beeldende kunst in commerciële films of t.v.-series zorgt meestal voor een opeenstapeling van vooroordelen. Met uitzondering van de biografische films als ‘Basquiat’ en ‘Pollock’, hoewel die ook gedramatiseerd zijn want anders zou de film niet interessant zijn om te maken, worden kunstenaars vaak neergezet als onuitstaanbaar hoogdravende karikaturen. In ‘The Big Lebowski’, een nogal overschatte film van de broertjes Coen, speelt Julianne Moore een snobistische en intellectuele kunstenares, die omgeven wordt door een groepje fascistische homoseksuelen en naakt aan een sm-achtig tuig hangt, waarvandaan ze verf spettert op een doek. Het karakter is misschien in de verte gebaseerd op de New Yorkse kunstscene van de jaren ’60 en een verstoord vleugje Marina Abramovic.

De meeste kunstenaars in films zijn verslaafd aan drugs, experimenteren met seks, zijn zelden monogaam, drinken te veel, vloeken als ketters, bedrijven filosofie van de koude grond en maken verschrikkelijk werk. Als kijker zou je je wel twee keer bedenken voordat je je zoon of dochter naar een kunstacademie zou laten gaan.

Natuurlijk schrijven scriptschrijvers voornamelijk over dingen die ze weten of denken te weten en via het scherm wordt dit doorgegeven aan de kijker, die nog steeds ernaar neigt te geloven wat hij of zij ziet. En natuurlijk hoort de kunstenaar in de film gebruikt te worden als een mogelijkheid voor de makers om een visueel en inhoudelijk bevreemdend karakter op te kunnen voeren, want dat is voor de kijker altijd leuk.

In films wordt graag gebruik gemaakt van een karakter dat performance-kunstenaar is, een beetje op de manier zoals ik me zou kunnen voorstellen dat deze bestond in de jaren ’70 en ’80. Performance-kunstenaars zijn een logische keuze, want je kunt zo’n film-performance vergelijken met acteerwerk binnen het acteerwerk. Deze portrettering suggereert dat kunstenaars bij voorkeur met een headset voor een semi-pornografische videoprojectie allerlei onbegrijpelijke schunnigheden het publiek inslingeren, terwijl op de achtergrond een zelfgemaakte abstracte soundtrack speelt (zoals in de Nederlandse film ‘Zus en zo’ uit 2001).

Als kunst zelf een rol speelt in een film, worden er meestal klassiekers opgevoerd. Het vreselijke ‘The Da Vinci Code’ staat bol van kunst, die iedereen kent. In ‘Children of Men’ heeft een rijke meneer zoveel mogelijk klassieken verzameld voor het nageslacht – dat overigens in die film ernstig bedreigd wordt. Picasso’s ‘Guernica’ hangt aan één van de muren, David staat met een gebroken been in de eetkamer. In de serie ‘Heroes’ spelen de schilderijen van een (het zal ook eens niet) heroïnespuitende kunstenaar een grote rol. De schilderijen, die de toekomst voorspellen, lijken op plaatjes uit een comic, wat best logisch is want de serie gaat over superhelden.

Misschien wordt er zo weinig goede bestaande hedendaagse kunst in films of televisieseries gebruikt omdat de makers denken dat hun produkt al kunst genoeg is – wat in sommige gevallen ook het geval kan zijn. Er is gelukkig een klein voorbeeld, waarbij hedendaagse beeldende kunst als vanzelfsprekend wordt verweven binnen een commercieel film- of videoprodukt: de videoclip voor ‘Can’t Stop’ van de Red Hot Chili Peppers, gemaakt door Mark Romanek, is gebaseerd op de ‘one minute sculptures’ van de Oostenrijkse kunstenaar Erwin Wurm. Mijzelf lijken de werken van Jeff Koons me bijzonder geschikt om zo nu en te laten opduiken in films of series.

Zenders als VTM of productiehuizen als Woestijnvis zouden nieuwe Belgische kunst kunnen integreren in hun decors. Nog beter: laat autonome kunstenaars alle decors maken voor producties! Laat Ann Veronica Janssens het licht doen voor het journaal, Erki de Vries het decor voor Terzake, Jürgen Ots een set voor Flikken, enzovoort.

Helaas zullen de productiehuizen aarzelen bij het engageren van kunstenaars want, zoals iedereen weet uit de film en de t.v.-series: kunstenaars zijn een stel alcoholische, onhandelbare, geperverteerde pseudo-intellectuelen.
Lees meer >>

ESSAY: Inzending voor de Prijs van de Jonge Kunstkritiek

King Kong in een hokje, Jeder Künstler ist ein Mensch, E is MC kwadraat, Nieuw bestaat niet, ofwel
een poging om de waarnemingshorizon van de hedendaagse kunst enkele lichtjaren te verschuiven

Er is geen betere plaats om over hedendaagse kunst na te denken dan de met zomerzon overgoten trappen van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen. Vóór mij ligt een plein, met in het midden een vrij recent kunstwerk dat tegelijkertijd een waterpartij is, waarlangs het hippe, frisse en jonge volk voorbijtrekt. Achter mij bevindt zich de statige zuilengalerij met de ingang naar de koele, hoge ruimtes met een minimum aan meubilair er midden in, maar een maximum aan geschiedenis tegen de muren. Ik bevind me op die trappen in een grijs gebied, want ik hoor zowel bij het museum als bij het terrasjespubliek rond het plein, maar mijn armen en benen zijn niet lang genoeg om beide plaatsen tegelijk te kunnen raken. Dus blijf ik zitten. Daarbij is het lekker rustig op de trappen, er zitten maar weinig andere mensen, want het wordt vooral gebruikt als een doorloop. Wat een mooie metafoor voor de hedendaagse kunst, vindt u ook niet? De hedendaagse kunst bekijkt de Wereld vanaf de trappen van de Kunsthistorie.

Ik kan het weten. Ik schrijf niet alleen over kunst, maar ik ben tegelijkertijd ook een Jonge Kunstenaar. Dat blijf ik tot 30 juli 2009, want dan vier ik mijn 35e verjaardag en dat is tegelijkertijd het einde van mijn bestaan als Jonge Kunstenaar. De meeste kunstgerelateerde prijzen – inclusief de Prijs voor de Jonge Kunstkritiek – hanteren die leeftijd namelijk als deadline. Gelukkig, zag ik onlangs op de zeer recent vernieuwde website van een Belgisch cultuurcentrum, worden Hans Op De Beeck en David Claerbout, beiden van 1969, nog Jonge Kunstenaars genoemd. Dat stemt vrolijk. Ik was me al zorgen aan het maken over mijn status na mijn 35e verjaardag (Jongere Oudere Kunstenaar? Kunstenaar van Normale & Gemiddelde Leeftijd? Vergane Glorie? Eeuwige Belofte? Kalm Aan Stormend Talent?).

Kunstenaars blijven sowieso relatief lang jong, zeker in vergelijking met de standaard die de vrije markt hanteert, want voor marketingbureaus is de mens op zijn achtentwintigste al stokoud. Kunstenaars zijn ook geen topsporters, die alleen kunnen presteren tijdens hun fysieke piek en met piepende scharnieren uitgesport zijn op hun veertigste. Sterker nog, een kunstenaarscarrière houdt in principe pas op als de kunstenaar in kwestie het hoekje om is. Bejaarde kunstenaars pensioneren zelden. Bejaarde kunstenaars werken nog lustig verder aan hun body of work. Het zal hen een worst wezen of ze jong, fris of vernieuwend zijn. Ooit waren ze het vast en zeker, maar nieuw blijft niet eeuwig nieuw.

‘Nieuw’ bestaat niet, net zoals ‘nu’ verdwijnt in een mist, al op het moment dat ik het intyp. Vernieuwende kunst is ook een illusie. Nieuwe media of niet, het doet niets af aan de basisprincipes van het kunstmaken. Verfrissende kunst, dat is iets anders, dat betekent eigenlijk: ‘opnieuw ontdekt’. Als een bepaald systeem de norm is, en er komt iemand met een invalshoek, die eerder al gebruikt is geweest, maar ondertussen werd vergeten, kan dit als verfrissend worden opgevat.

Ik schrijf ook vóór kunst. Dat wil zeggen dat ik teksten van en vooral ook mèt jonge kunstenaars over hun werk schrijf en herschrijf. Mijn taak is dan de kunstenaar helpen bij het omzetten van hun werk in woorden. Met ‘hun werk’ bedoel ik niet alleen de beeldende uitkomst zelf, maar ook de denkprocessen, die daaraan voorafgaan. Vreselijk moeilijk is dat voor de meeste kunstenaars, want schrijven is geen beelden maken, dat is een andere taal. Veel hoeven ze mij meestal niet uit te leggen, want er zijn opvallende overeenkomsten tussen het werk van de jonge kunstenaars, mijn eigen werk incluis, hoewel de verschijningsvormen bijzonder uiteen kunnen lopen: van animaties, installaties of schilderijen tot welk ander medium er maar voor handen is. Kunstenaars staan als eerste te trappelen om een verse technologie te assimileren voor hun eigen doeleind.

Kunstenaars zijn het niet eens met de realiteit, zoals deze gepresenteerd wordt. Volgens de kunstenaar is realiteit, als deze al bestaat, relatief en kan deze worden geperst, geplet, uitgerekt, uitgesmeerd, verhakseld, gecomprimeerd of opgerold. Dat is wat de kunstenaar doet, dat is wat de kunstenaar wil doen en dat is waar de kunstenaar in gespecialiseerd is en dat al ettelijke slordige tienduizenden jaren lang.

Ik zit op de trappen van het KMSK en ik zie langs mij heen tetrapoden op twee poten lopen. Een tetrapod wil zeggen: een vierpotige. Alle zoogdieren zijn vierpotig, de mens is de enige die op twee poten loopt. De mens is ook de enige diersoort die nadenken tot zijn hoofdactiviteit heeft gelanceerd. De mens is gaan babbelen om zijn gedachten te verspreiden aan iedereen, die ze maar horen wilde. De mens is op een gegeven moment deze gedachten gaan opschrijven, op stapels papier die tot ver buiten de dampkring reiken. En tussen het babbelen en het schrijven in, is de mens ook kunst gaan maken.

Dat brengt mij op het volgende:

Met de snelheid waarmee de technologische revolutie zich ontwikkelt, in combinatie met de laatste nano-technologie en de geestverruimende praktijk van de quantummechanica zal het misschien niet lang meer duren of er wordt een manier gevonden, om ons door de tijd te laten reizen. Het zal waarschijnlijk meer op een holodeck-achtige manier zijn, in plaats van met behulp van een mechanisch toestel, zoals H.G. Wells dit voor ogen had in zijn roman ‘The Time Machine’, maar mede door Wells’ voorstellingsvermogen aan het onze te koppelen zijn we er op voorbereid.

Zelfs zonder tijdmachine kunnen wij ons era’s terug in de tijd plaatsen, want er zijn geen grenzen aan onze fantasie. Wij, mensen, hebben als kenmerk tegenover alle andere diersoorten dat we ons voorstellingen kunnen maken van situaties, mensen, objecten, zelfs hele gesprekken, die nog niet of nooit zullen bestaan en er nooit zijn geweest. De hersengrootte van de mens is al zo’n 180.000 jaar ongeveer gelijk gebleven, tussen de 1100 en 1400 cc. Dat is de cillinderinhoud van een Volkswagen Kever uit 1969 en tegelijkertijd de inhoud van enkele van Suchan Kinochita’s prachtige zandlopers. Maar dit terzijde. De inhoud in cc zegt natuurlijk niets over de structuur van de hersenen zelf. Een graadmeter voor de flexibiliteit van een brein, ofwel de intelligentie van een dier, wordt echter doorgaans afgemeten aan de verhouding tussen de hersengrootte en de omvang van het lichaam. We kunnen er dan ook van uit gaan dat de mens al 180.000 jaar in potentie een constant intellectueel vermogen heeft, want hoewel onze lichaamsgrootte per regio en tijd wat fluctueert, zijn we ook al 180.000 jaar ongeveer even groot.

De meest bekende vroege voorbeelden van het externaliseren van een abstracte gedachte zijn de overal in de wereld opduikende grot- en rotstekeningen, waarvan de oudsten, die tot nu toe gevonden zijn – in Australië – voorzichtig op 40.000 jaar worden geschat. Minder voorzichtige schattingen melden 100.000 jaar. Enkele van de oudst bekende beeldhouwwerkjes, bestaande uit mammoetbot gesneden dierfiguren en een ferm rechtopstaand mens met een leeuwenkop, zijn rond de 30.000 jaar oud.

“Interessante informatie, maar waar gaat dit naartoe?”, hoor ik u bijna denken.

De kwestie zit ‘m er in dat wij als mensheid er op een bepaald moment, en nu wil ik niet zeggen dat dat op een mooie zonnige zomermiddag als deze opeens bij de gelukkige gratie van de inval van één in huiden omhuld specifiek individu is gebeurd, ermee zijn begonnen excellente oog-hand coördinatie in te zetten om objecten te maken, die wij niet direct konden gebruiken voor de basisuitrusting, die nodig was voor het overleven van onze soort. Daar komt een probleem, waar Darwin al mee zat met zijn theorie van natuurlijke selectie. Wij mensen hebben een hersengrootte, die niet noodzakelijk is voor het overleven van onze soort. Nog sterker: onze hersenomvang bemoeilijkt geboortes danig en slokt een onevenredige hoeveelheid energie op, waarvoor extra voedsel moet worden gevonden. Daarbij resulteert het recht-op-staan met ons balancerend hoofd op ons relatief zwakke nekje nu nog steeds vaak in allerlei klachten, zeker nu we voornamelijk in allerlei doorgezakte houdingen urenlang naar een beeldscherm staren. Kortom, mensen hebben in vergelijking met andere diersoorten een distinct kenmerk, dat zij niet per sé nodig hebben om op basisniveau te kunnen overleven: hun hersencapaciteit.

Dit kenmerk is enigszins te vergelijken met de pauwenstaart van een mannetjespauw: het laten groeien en het onderhouden van die veren kost veel energie, en dat terwijl de staart eigenlijk het overleven van de pauw sterk in de weg staat. De staart maakt het een stuk lastiger om aan jagende vossen te ontsnappen. Waarom hebben mannetjespauwen dan zo’n staart?

Wel, daar komt de seksuele selectie op de proppen. Darwin leefde in Victoriaans Engeland en kon er nauwelijks iets over kwijt, maar hij had al wel in de gaten dat er naast de natuurlijke selectie – het idee dat de sterkste overleeft – ook een ander mechanisme aan het werk was bij het onstaan en de evolutie van soorten. Mannetjespauwen externaliseren hun genetische fitness door middel van hun prachtige staart, zodat het gemakkelijker wordt voor vrouwtjespauwen om te zien welk mannetje het meest geschikt is om hun genen mee te vermengen voor een, in biologische zin, succesvol nageslacht. Vrouwtjespauwen hebben een voorkeur voor mannetjespauwen met een mooie, grote staart. De pauwenstaart is een display van genetische fitness.

Bij niet alle diersoorten verschillen mannetjes en vrouwtjes in uiterlijk zo sterk van elkaar als pauwen doen. Want vrouwtjespauwen, daar is visueel weinig aan. Die verschillen tussen mannetjes en vrouwtjes van dezelfde soort heet seksuele divergentie. Binnen onze eigen groep, de mensapen, zijn de gorillas een voorbeeld van een soort met een grote seksuele divergentie, want de vrouwtjes zijn zowat half zo klein als de mannetjegorillas. Die verschillen bestaan vermoedelijk omdat binnen een soort met een grote seksuele divergentie de mannetjes een grotere concurrentie aan moeten kunnen en de voorkeuren van de vrouwtjes een veel doorslaggevender rol spelen dan bij andere soorten misschien het geval is. Bij zoogdieren zijn de vrouwtjes over het algemeen de kiezende partij.

Ziet u wat ik probeer duidelijk te maken? Onze menselijke hersenen fungeren als een secundair geslachtelijk kenmerk, als een onderdeel dat ons aantrekkelijker maakt om mee te paren. Onze hersenen zijn onze pauwenstaart.

Ik heb dit niet zelf bedacht, hier op de trappen van het museum, maar ik heb deze theorie via een boek, dat ik aangeraden kreeg door een bevriende Jonge Bioloog (hoe lang zouden biologen Jong blijven?), Jan Verpooten, die onderzoek doet naar de oorsprong van kunst en cultuur en die ik daar juist het plein zie voorbij fietsen. Hij fietst zo dicht langs de trappen, dat ik hem zou kunnen roepen, maar dat heeft op dit moment geen zin. Een mens moet soms alleen zijn om de wereld op een rijtje te zetten. Ik zie hem later wel, op één van de terrasjes.

Het boek in kwestie heet ‘De Parende Geest’ en is geschreven door Geoffrey Miller. Helaas heeft Miller geen kaas gegeten van kunst, hij komt niet veel verder dan voorbeelden aanhalen als Picasso en Van Gogh, maar dat maakt voor zijn theorie vooralsnog niet zoveel uit. Er zijn ook andere theorieën over het ontstaan van onze hersenen, maar die van Miller is vanuit mijn standpunt als kunstenaar het meest aantrekkelijke, want…

…terug naar de mens: bij de mens is de seksuele divergentie vrij klein, mensenmannetjes en mensenvrouwtjes zijn ongeveer even groot, de verhoudingen tussen de lichaamsomvang en de hersengrootte is zowat hetzelfde. Dat betekent dat mensenmannetjes en mensenvrouwtjes redelijk democratisch de voorkeuren verdelen wat betreft de partnerkeuze. De grote hoeveelheid verbindingen, die hersenen van ons relatieve formaat kunnen leggen is oneindig. Alleen, hoe zie je van buiten af aan die kale apen wat de kwaliteit is van die verbindingen?

Ergens in onze evolutie is toen een uitstulping onstaan, geen fysieke, maar een virtuele, een intellectuele uitstulping van onze hersenen en zijn wij, als mensheid, begonnen met het bedenken van verhalen, het maken van liederen, het tekenen van dieren, het snijden van beeldjes en het smelten van ijzer, het uitvinden van de kruisboog. De flexibiliteit, kwaliteit en creativiteit van onze denkbeelden, in combinatie met een technische vaardigheid is wat ons aantrekkelijk maakt voor elkaar. Blijkbaar had de vroege moderne mens een voorkeur voor creatieve hersenen, want de mens is al tienduizenden jaren onophoudelijk een stroom aan beelden, verhalen en objecten uit het niets aan het produceren, die we helemaal niet nodig hebben voor het voortbestaan van onze soort. We neigen zelfs door te slaan naar het maken van dingen, die per ongeluk onze soort kunnen vernietigen, maar daar wil ik het liever niet over hebben.

Grottekeningen transformeerden tot alfabetten, mozaïken en schilderijen. Drie centimeter hoge Venusbeeldjes uit been veranderden in metershoge sfinksen, marmeren vrouwen, bronzen oorlogshelden en een w.c.-pot, die gepresenteerd werd in een gebouw dat speciaal voor het tentoonspreiden van onze oog-handcoördinatie was neergezet.

Mindblowing, nietwaar?

Want hier zit ik nu, een moment dat alweer voorbij is op de milliseconde dat ik het denk, op de trappen van zo’n gebouw, over de invloed van het nieuwe en frisse binnen de hedendaagse kunst te reflecteren, terwijl ik ondertussen drie tekeningen had kunnen maken, die misschien duidelijker waren geweest dan de voorgaande 2139 woorden.

‘Nieuw’ is een overschat begrip, vooral in een tijd waarin de reclameborden op de tramhaltes mij toeschreeuwen dat een bepaald product ‘nieuw en verbeterd’ is. Volgende week hangt er weer een ander bord. Als dat dan die zogenaamde realiteit is, dan construeert de kunstenaar zelf wel een andere.


Alexandra Crouwers
Juni 2008
Lees meer >>

COLUMN hART XI: Under Siege

Ik vind het oneerlijk. Al een paar decennia ligt de kunstenaar steeds vaker van allerlei kanten onder vuur, met als gevolg dat er een energieopslorpende en zichzelf uitbreidende modderwolk van discussies over het bestaansrecht van de kunstenaar achter hem aansleept.

Vanuit de politiek wordt van de kunstenaar verwacht dat deze een rendabel cultureel ondernemerschap exploiteert. In Nederland bijvoorbeeld bestaan voor de politiek al geen kunstenaars meer, want die worden daar tegenwoordig ‘cultureel ondernemers’ genoemd. De politiek verwacht ook dat de kunstenaar zich inzet voor een betere samenleving door sociale problematiek aan te pakken, opinies te vormen en het liefste ook nog wereldvrede te bewerkstelligen. “Maak u nuttig!”, zegt het systeem: “Draag bij aan de economie, door binnen tien jaar na uw afstuderen uw kunstpraktijk financieel onafhankelijk te laten zijn!”. In dat kader worden er op de kunsten begrippen afgevuurd, die eerder thuishoren in de beleidsplannen van grote bedrijven en marketingbureaus: marktwerking, drempelverlaging, de kunstenaar moet uit zijn ivoren toren komen en dichter bij De Mensen staan.

Ondertussen slingeren De Mensen de kunstenaar naar het hoofd dat deze alleen maar subsidies nodig heeft om op dure, besloten openingen hun belastinggeld op te drinken en te vreten in de vorm van Chardonnay en kaviaar – wat in werkelijkheid vooral gesponsorde pintjes en nootjes zijn, maar dat weten De Mensen niet, want die komen niet naar openingen, die zelden besloten zijn overigens. De kunstenaar is een lui varken: “Zoek een èchte job, net als wij!”, is de algehele strekking: “Werk uzelf in het zweet voor een baas, wiens ideeën u achter zijn rug om uitlacht. Kom ook thuis om de avond te vullen met zinvolle activiteiten zoals het wezenloos naar binnen laten glijden van televisieprogramma’s met klinkende namen als ‘Sterren Dansen Op Het IJs’.”.

Dan heeft de kunstenaar een steeds uitgebreidere entourage om zich heen gekregen, die hem volgt, zodra de kunstenaar één stap uit zijn atelier zet. De kunstwereld, bestaande uit galeristen, curatoren, artistiek directeuren, publicisten, recensenten, verzamelaars, critici, liefhebbers, historici enzovoort, zou eigenlijk als een sluis moeten werken, maar doet in feite het tegendeel. Die zogenaamde kloof tussen de kunst en De Mensen komt voor een groot deel doordat de kunstcritici het werk van de kunstenaar met al zijn krachten vertaalt in pseudo-intellectuele spierballentaal, waarin de kunstenaar zelf zijn werk en zijn kunstenaarsschap tot een onherkenbare brij verhakseld ziet worden. De kunstenaar geeft de content, de kunstwereld voorziet de context, maar als kunsttheoretici zich de hele tijd afvragen of kunst nog wel een bestaansrecht heeft in deze tijd, dan zit de kunstenaar maar in een weerbarstige context.

En dat is juist het gemene van het kunstenaar-zijn. Dat zelfs een groot deel van die ‘sluis’, de theoretici, zich over de hoofden van de kunstenaar het fris vinden om de positie, de vorm en de inhoud van de kunst in twijfel trekken. Niemand vraagt zich toch af of muzikanten of romanschrijvers overbodig zijn. Binnen de muziekwereld is er geen discussie gaande over het feit, dat er al zoveel muziek is – er hoeft dan toch niets meer bij te komen? Niemand zegt dat muziek maatschappelijk relevant moet zijn om een bestaansrecht te hebben. Niemand suggereert dat muzikanten in het algemeen zich maar beter moeten toeleggen op het maken van reclametunes, dan zich twee jaar geconcentreerd in een studio op te sluiten om een cd te produceren, omdat hedendaagse muziek ‘uit de tijd’ zou zijn. In de literatuurkritiek heerst niet de tendens om te zeggen: houdt op met schrijven, want er is al genoeg geschreven, u kunt niets nieuws meer verzinnen. Kruip achter die laptop vandaan en schrijf slogans om maandverband te verkopen of school u om tot journalist.

Het is nog een geluk dat kunstenaars zich doorgaans niets van hun entourage aantrekken, eigenwijs genoeg zijn om stug hun werk te blijven maken. En zich in hun soms dompige, soms tochtige, soms heerlijke, soms te krappe en soms te dure universum kunnen terugtrekken; het atelier wat de laatste decennia ‘een ivoren toren’ genoemd wordt. Het zou fijn zijn als critici zich daarop zouden concentreren in plaats van als aasgieren rond de ateliers te cirkelen.
Lees meer >>

COLUMN hART X: Geld is Tijd

Kunst maken gebeurt voornamelijk in het hoofd. Gitaarriffs worden eindeloos herhaald en verbeterd in het hoofd, verhalen bedacht, aanzetten tot gedichten geconstrueerd, ideeën op hun plaats geschoven en beelden gekneed. Deze column is in feite geschreven terwijl ik door de stad liep om een cadeautje voor iemands verjaardag te kopen. Dat is wat kunstenaars doen: zij hangen rond in de Delhaize terwijl ze een installatie bouwen – in hun hoofd. Ze staren naar de Schelde terwijl ze een muziekstuk in elkaar steken. Ze drinken koffie op een terras terwijl een gedicht wordt geschreven. Ze kijken een film terwijl de basis voor een tekening wordt gelegd. Dat maakt het soms zo druk in ons hoofd, dat we stoom moeten afblazen in de vorm van wandelingen, uitjes of feestjes, waar onvermijdelijk weer iets opduikt dat ervoor zorgt dat we een nieuw beeld in ons hoofd krijgen, dat een aanzet kan zijn tot een nieuw werk. Kortom, we krijgen zelden rust.

Sommigen denken dat het pure luiheid is, dat rondhangen, omdat je niet kunt zien dat er iets gebeurt in het hoofd. Er zijn interessante boeken over de processen in de menselijke hersenen, zoals ‘How The Mind Works’ van psycholoog Steven Pinker. Hij vergelijkt deze met het verwerken van informatie zoals computers dat doen. Daarvoor heeft hij nogal deterministische modulaire vergelijkingen opgesteld, die wetenschap en kunst met elkaar versmelten vanwege de onvermoede poëtische kwaliteit, die in het volgende geval de werking van ons geheugen probeert te simuleren: IF: Goal = blah-blah-blah? Long term memory = blah-blah-blah. THEN: MARK GOAL. Yes.

Hersenen vuren constant electrische stroomstootjes af, die ‘aan’ en ‘uit’ of ‘ja’ of ‘nee’ betekenen, wat betekent dat met de miljarden neurologische verbindingen, die aangegaan kunnen worden, er ontelbaar veel unieke verbanden mogelijk zijn. Een heel groot deel van die verbanden leren we onszelf onbedoeld aan, of zijn gedeeltelijk genetisch bepaald. Wat praktiserende kunstenaars, in de breedste zin des woords, zichzelf onbewust hebben aangeleerd is op een manier met data om te gaan, zodat ervoor gezorgd wordt dat er in combinatie met hun technisch kunnen een output gegenereerd kan worden in de vorm van muziek, tekst of beelden.

Die output maakt op de één of andere manier het denkproces van die specifieke mens in de periode van het ontstaan van dat werk zichtbaar. Een gedachte, een fantasie, een denkbeeld wordt geëxternaliseerd in een non-verbale vorm. Doordat het uiteindelijke werk niet een vluchtige uitspraak is, maar een werk dat buiten de maker zelf kan bestaan, soms tot lang nadat de maker het loodje heeft gelegd, mag de gemiddelde toeschouwer er van uitgaan dat er over zo’n externalisering is nagedacht. Er kan heel lang over een werk worden nagedacht en een werk kan ook in een flits invallen – maar in beide gevallen moet het toch ergens vandaan komen. De controle, die de kunstenaar over zijn gedachten heeft bestaat voornamelijk uit het verwerpen en schiften van ideeën om de uiteindelijke output zo veel mogelijk samen te laten vallen met datgene wat de kunstenaar denkt te zeggen te hebben – op een bewust of onbewust niveau.

‘Getrainde’ kunstenaars, die in veel gevallen al een aanleg lijken te hebben voor het opnemen van informatie, gedijen uiteindelijk, net als bij andere beroepen waarbij het denkproces aan de basis ligt van hun werk zoals filosofen en quantumwetenschappers, vaak beste in een omgeving waarin zo min mogelijk praktische afleiding bestaat in de vorm van jobs en de afwas. Dat is meteen waarom subsidies zo belangrijk zijn voor al redelijk ver gespecialiseerde of jonge, talentvolle kunstenaars en waarom ‘artist in residencies’ vaak zo sterk bijdragen tot de productiviteit en concentratie. Niet omdat kunstenaars dan meteen een afwasmachine aanschaffen, maar omdat geld tijd is voor ons. Tijd om te denken.

Dan weet u voor de volgende keer, als u op een tijdstip waarop normaliter mensen werken een persoon nietnuttend ziet rondhangen in de stad, dat dit eventueel een kunstenaar, muzikant of schrijver kan zijn, die haast automatisch input aan het selecteren en verwerken is tot een eigen interpretatie van ‘uw’ wereld.
Lees meer >>

2e BRIEF AAN LOKAAL 01 n.a.v. het project GRAFISCHE VORMGEVING DIENT

Eigenlijk is dat hele ‘Graphic Design Festival’ een stom idee. Als je erover gaat nadenken, zoals wij hebben gedaan voor het project ‘Grafisch ontwerp dient’, dan blijkt de hele wereld een display te zijn van grafisch ontwerp. Je ontkomt er niet aan, je loopt constant in een tentoonstelling van grafische ontwerpen in de breedste vormen. Een festival om dit te vieren lijkt me er volledig over: laten we vieren dat het grafisch ontwerp alom aanwezig is. Grafisch ontwerp is een zeer succesvolle voortvloeiing uit het creatieve denkproces van de mens. Grafisch ontwerp is alom vertegenwoordigd en onontkoombaar. Daar kan het grafisch ontwerp an sich weinig aan doen, maar de opkomst van het kapitalistisch economisch systeem des te meer, want een groot deel van het grafisch ontwerp dient ervoor producten aan de man te brengen. Of ruchtbaarheid te geven aan manifestaties. Of boeken leesbaar te maken. Of de weg te wijzen naar het toilet. Grafisch ontwerp dient. En dat is dat.

Daarom hadden in eerste instantie al de virtuele puntjes achter de leus ‘Grafisch Ontwerp Dient (…)’ moeten verdwijnen. Ik wil helemaal geen statement maken over grafisch ontwerp. Erover nadenken doet me voelen alsof ik, als autonoom kunstenaar, het grafisch ontwerp zou moeten dienen binnen de context van het project. Dat greep me naar de keel. Het mooie van autonome kunst – autonoom ‘ontwerp’ eventueel – is dat het niet dient. Het dient niemand en nergens voor en niemand vraagt ernaar. Natuurlijk kun je daar ook weer eindeloos over in kringetjes ronddraaien, maar dat is mijn eigen uitgangspunt. In het uiterste geval dient het mijn eigen gedachten, maar die vallen ook weer onder het kunstenaarsschap, dus dient kunst in de eerste en belangrijkste plaats, alleen maar kunst.

Als bijna het enige overgebleven systeem in een wereld, waarin alles ergens voor moet dienen – met name ‘geld maken’, is dat heel belangrijk. Dan noemt men de kunstenaar maar een stel zelfbevredigende nietsnutten; volgens mij is men gewoon jaloers. En terecht, want tegenover regelmatig terugkerende paniekaanvallen over geld staat een bestaan dat zich zo dicht tegen absolute vrijheid aanschuurt als denkbaar is.

Zelf beleef ik vreselijk veel plezier aan het ontwerpen van flyertjes voor feestjes of het gedachteloos tekenen van imaginaire platenhoezen, of het volledig herontwerpen van mijn website want soms is het bijzonder fijn om wel even iets te dienen. Voor mij is het een hobby, grafisch ontwerp. In het geval van ‘Grafisch Ontwerp Dient’ heb ik, als autonoom kunstenaar, twee onderdelen gediend: de deadline, die ervoor zorgde dat ik na een periode van vertwijfeling de twee weken voor de presentatie van het project in Lokaal 01 in ‘laserfocus’ een animatie kon produceren. Ik houd erg van deadlines, omdat die mijn grenzeloze vrijheid beknotten, zonder zich met enige inhoud te bemoeien. En een lied, ‘Leaving Montreux’, van Mauro & The Grooms, wat een zelfgekozen beknotting is van vorm en inhoud. Ik heb mijzelf een opdracht gegeven, ik liet mij een liedje dienen. In die zin zou het bijna een ‘grafisch ontwerp’ genoemd kunnen worden, behalve dan dat het ‘grafische’ er van af viel. Tegen het einde van de animatie had ik de tekst ‘Leaving Montreux’ door het beeld laten vliegen, als een soort eerste concessie, maar op dit moment ben ik een nieuwe versie aan het maken, waarbij de tekst volledig is verdwenen, want ze is eigenlijk overbodig. Beeldende kunst heeft in principe geen tekst nodig (…).

Ooit won ik de ‘scriptieprijs’ voor de beste scriptie van de Academie voor Kunst & Vormgeving van ‘s-Hertogenbosch. Deze werd in een oplage van 500 exemplaren uitgebracht. De oorspronkelijke versie bestond uit zo’n 28 A4tjes met tekst, soms leesbaar, soms niet, soms een afgerond onderdeel, soms slechts een zin, die niet in een vaste volgorde gelezen hoefde te worden. Omdat dit druktechnisch niet goed mogelijk bleek binnen het beschikbare budget – elke A4 had ook zijn eigen papiersoort – moest ik toen met een grafisch vormgever een soort compromis beslissen, waarbij de scriptie helaas tot een vaste volgorde werd gereduceerd, maar waarbij een dossierachtige vormgeving werd gebruikt, die paste bij de inhoud. Ik was er redelijk tevreden over. Toch heb ik nog steeds het idee dat de scriptie uiteindelijk té vormgegeven werd, de lettertypes waren net niet degene, die ik eigenlijk wilde hebben, de tekst stond té strak op het papier. Misschien dat ik daar een licht trauma aan heb overgehouden, een vooroordeel tegenover grafisch ontwerp in het algemeen, maar daar kan Het Grafisch Ontwerp zelf natuurlijk helemaal niets aan doen.
Voor het volgende ‘Graphic Design Festival’ suggereer ik dan ook dat Lokaal 01 niet meedoet. Of wel, en dan zou heel Breda volgehangen moeten worden met reproducties van kunstwerken, stickers, banners, posters – zonder tekst, alleen ‘sec’ de werken, zodat er in het straatbeeld voor één keer minstens evenveel autonome kunst te zien is als grafische ontwerpen. Een straat in Breda, die een openbare tentoonstelling van kunst wordt in plaats van de gebruikelijke algehele expositie van grafische ontwerpen.

Of dat Lokaal 01 met een festiviteit gaat vieren, dat de autonome kunst niets en niemand dient. Art serves no-one!

Juni 2008
Lees meer >>

1e BRIEF AAN LOKAAL 01 n.a.v. het project GRAFISCHE VORMGEVING DIENT

De belangrijkste reden voor mij om autonoom kunstenaar te willen zijn, is het feit dat het mogelijk is om je leven op deze manier zo dicht mogelijk tegen een illusie van absolute, totale en compromisloze vrijheid van doen en denken in te richten. Binnen het denken zelf, althans, mogen er geen grenzen zijn.

Nu is er voor mij een hele vreemde situatie ontstaan, al bij aanvang van het project ‘Grafische Vormgeving Dient’, want Lokaal 01 heeft mij gevraagd om over grafische vormgeving na te denken als autonoom kunstenaar en daar wringt iets. Ik heb namelijk het gevoel een opdracht te hebben gekregen voor iets, waar ik totaal geen voeling mee heb, tenzij op een heel sterk – zeer toepasselijk – ééndimensionaal niveau. Platenhoezen, logo’s, filmposters, de startsequenties van films zijn allemaal dingen waar ik in geïnteresseerd ben en die soms ergens opduiken in een tekening of installatie, maar die tegelijkertijd worden geadapteerd in mijn eigen wereld, dat wat ik wil zeggen.

Ik heb ernstig nagedacht over grafische vormgeving, maar ik heb er geen mening over en ook geen visie. Ik dacht een ingang tot mijn eigen werk gevonden te hebben met Xanadu, maar op het moment dat dat een serieuze optie zou kunnen worden als project, viel het voor mij in duizend stukjes uiteen, want het slaat nergens op. Het is alweer zo plat als een A4-tje. Het gesprek over Xanadu en het praten over het passen van dit concept binnen de andere werken maakte dit voor mij wel duidelijk.

Angst sloeg me om het hart. Deze morgen – toen je belde, zat ik in mijn schommelstoel met koffie in mijn hand en tranen in mijn ogen – ontdekte ik dat ik in paniek ben geraakt omdat ik het gevoel heb beknot te zijn in mijn vrijheid van denken binnen mijn autonoom kunstenaarsschap. Door de zwarte wolk ‘Grafische Vormgeving Dient’, die sinds een kleine maand boven mijn hoofd hangt. Faalangst steekt de kop op, ik vrees een slecht werk te maken, dat binnen het hele project, maar ook binnen mijn eigen werk kant noch wal raakt, ook al hussel je alle letters van de wereld door elkaar.

De hele week heb ik halve testjes gerenderd voor een 3D-loop. Ik heb verschillende platenhoezen virtueel nagemaakt. Ik heb nagedacht over het binnenbrengen van een echt billboard (dat kan nog ooit iets worden, overigens, als installatie – al weet ik niet of dat voor nu zou zijn). Ik word overspoeld met vage ideeën en onaffe plannen, waar ik het allemaal benauwd van krijg als ik ze in gedachten in het project plaats.

Alleen als ik in een onbewaakt ogenblik het ‘GVD’ (niet toevallig GodVerDomme, zeker) project vergeet, voel ik de ongecontroleerde lichtheid van het bedenken van beelden even terugkomen.

Ik ben niet onbekend met opdrachten. Ik maak wel eens illustraties voor het populair wetenschappelijk tijdschrift KIJK, ik fabriceer soms flyers voor feestjes. Ik heb zelfs ooit een cd-boekje en logo ontworpen voor de doom-metalband van mijn broertje. Dit doe ik allemaal met veel plezier. Soms gebruik ik fragmenten van mijn werk daarin. Ik beschouw deze dingen ook als randgebieden van mijn werk als kunstenaar, maar binnen de context van deze tentoonstelling in Lokaal 01 is op de één of andere manier de overlap te groot. Ik voel me, nogmaals, aangetast in mijn vrijheid van denken als autonoom kunstenaar en dat benauwt en beangstigt mij. Heel interessant eigenlijk.

Vandaag kon ik in theorie wel naar Lokaal 01 komen, maar er zit wat praktisch tussen in verband met mijn recente verhuizing - en ook wil ik eigenlijk niet, want ik heb gemerkt dat het praten over het hele project in een groep, zoals vorige week, me sterk ontmoedigt. Ik moet er even zelf uit zien te komen. Misschien vat ik het wel te serieus op, maar goed, ik neem mijn kunstenaarsschap sowieso serieus.

Er zijn een aantal dingen, die ik kan doen.
Ik kan me volledig terugtrekken uit het project, maar ik sta al op de uitnodiging (haha) en ik wil dat ook niet, want dat zit niet in mijn aard. Wie ‘a’ zegt moet ook ‘b’ zeggen (hup, daar zit, voor een ander mens dan ik, alweer een grafisch aspect in:
A, B,
lettertjes, fonts – weeral een chaotisch pad dat bewandeld kan worden). Dus dat is geen optie.

Ik kan er eens voor kiezen om geen ‘beeld’ te maken. Dat is ook iets wat in principe tegen mijn kunstenaarsschap indruist, omdat ik op het standpunt sta, dat ik niet voor niets een beeldend kunstenaar ben. Ik zou een uitzondering kunnen maken, misschien de wand waar nu triestig Xanadu op staat, helemaal hoogglans wit te schilderen en verder alleen te schrijven, tekst te gebruiken om mijn moeilijkheden met GVD uit te leggen, de benauwdheid, die ik voel te omschrijven of juist de vrijheid te vieren, die ik zoek.

Ik kan alle halve gedachtes, tekeningetjes en beelden over het project op een wand hangen, loopjes projecteren van probeersels in animaties. De dode sporen laten zien.

Ik kan een billboard in de ruimte boven zetten, met de voorkant gericht naar de muur, de achterkant naar de ingang. Ik kan wat met licht doen. Ik kan een heleboel in principe. Het probleem is, dat ik niet weet of ik dat wil binnen deze context.

Ik hoop, Lokaal 01, dat ik hiermee – niet in de meest heldere bewoordingen misschien – mijn worsteling met het hele gegeven heb uitgelegd.

Mei 2008
Lees meer >>

COLUMN hART IX: Waarom Vrouwen Slechtere Kunst Maken Dan Mannen

Op mijn academie bestond meer dan vijftig procent van de studenten uit vrouwen. In mijn laatste jaar was zelfs driekwart vrouw. Binnen de culturele sector werken meer vrouwen dan mannen, tenzij op hoge posities: dat zijn meestal mannen. Wat ik zie aan kunst wordt voor meer dan tachtig procent door mannen gemaakt. Nan Goldin en Pippilotti Rist zijn enkele van de weinige wereldwijde vrouwelijke kunst-supersterren.

Je zou logischerwijs kunnen redeneren dat, omdat er meer kunst door mannen wordt gemaakt er ook relatief betere kunst door mannen gemaakt wordt. Dat is een kwestie van statistiek. Maar waar blijven al die afgestudeerde vrouwelijke kunstenaars? Ligt het aan een gebrek aan motivatie voor de race naar eeuwige roem? De algemene opvatting lijkt te zijn dat vrouwen niet zo ambitieus zouden zijn, ze kiezen uiteindelijk voor zekerheid, een vaste baan (in het cultuurwezen bijvoorbeeld) en het moederschap. Dat wil niet zeggen dat velen niets meer uitvoeren. Veel vrouwen maken zichzelf wijs dat het zelf produceren van kinderkleren ook een artistieke bezigheid is. Of ze beginnen eindeloos hun eigen kind te schilderen in een steeds rozer wordend kleurenpalet. Of hun werk wordt uit praktische overwegingen niet groter dan een a4’tje. Kortom, de scherpte wordt er vanaf gemoederd.

Natuurlijk zijn er vrouwen, die moeder zijn en tegelijkertijd fatsoenlijke kunst kunnen maken, maar in de praktijk blijkt het moeilijk te combineren, net zoals bij zoveel andere beroepen, waarbij vrouwen het loodje leggen als het gaat om een zogeheten professionele carrière.

Dit verklaart voor een deel waarom er zoveel minder vrouwelijke kunstenaars op een acceptabel niveau bezig zijn, maar het feit blijft dat er dan nog in verhouding zwakker werk wordt gemaakt door vrouwen dan door mannen. Dit wordt vaak duidelijk op tentoonstellingen waarbij alleen maar werk te zien is dat door vrouwen is gemaakt. ‘Vrouwenkunst’-tentoonstellingen, eventueel opgezet uit emancipatoire overwegingen, doen over het algemeen pijn aan de ogen. Het is al twijfelachtig om kunst te maken, die refereert aan het eigen vrouwschap of aan ‘vrouwenkunst’, maar het is absoluut onzinnig om tentoonstellingen te maken, waarvan de selectie plaatsvindt op basis van geslacht. Dat is een soort zelfdiscriminatie. Het legt de nadruk op een verschil dat er niet zou moeten zijn. Kunst moet goed zijn, niet vrouwelijk of mannelijk. Je ziet toch ook nooit een tentoonstelling samengesteld met alleen mannen, alleen omdat het mannen zijn.

Vrouwen en mannen zijn verschillend op een aantal vlakken. Anders, niet beter of slechter. Dus waarom maken vrouwen in plaats van ‘anders’ werk, veelal slechter werk dan mannen? Volgens mij komt het doordat vrouwen over het geheel genomen de neiging hebben om te relativeren. Vrouwen nemen de pijn weg met een kusje op de geschaafde knie.

Als er iets is dat een vrouwelijk kunstenaarschap in de weg staat, dan is dat het relativeren. Relativeren schaaft de scherpe kantjes van een idee, van een uitvoering. Veel vrouwen lijken hun werk en hun kunstenaarschap sneller weg te relativeren, totdat er iets over blijft dat een slap aftreksel is van wat mannen, minder gehinderd door zelfrelativering, kunnen produceren. Relativeren is compromissen sluiten in je eigen hoofd. Mannen zijn van nature wat egocentrischer en kunnen, vaak met een relativerend element naast hen in de vorm van een echtgenote of vriendin, zich heerlijk compromisloos storten op hun kunstenaarschap.

Er is niet echt een oplossing voor de algehele zwakte van de ‘vrouwenkunst’. Ik zal dan ook nooit naar mijzelf verwijzen als een kunstenares. Ik associeer daar bezigheden mee als therapeutisch aquarelleren en het dragen van paarse gewaden. Ik ben een kunstenaar, die toevallig ook een jongedame is.

Mei 2008



Vrouwenkunst, die over het 'vrouw'-zijn handelt, is misschien nog wel het allerergste. Een gebrek aan fantasie, gecombineerd met een geforceerde übergeëmancipeerde attitude, denk ik.


Een vrouwonvriendelijk lied van de Antwerpse Lovehandles!
Lees meer >>

COLUMN hART VIII: Copy & Paste

In een exponentieel tempo stapelen de nieuwe media zich op en bij elk nieuw medium hoort de discussie of dit nieuwe medium het oude zal verdringen. Nu is het mensen eigen om negentig procent van hun tijd nietszeggend vol te leuteren, maar om dezelfde discussie bij ieder medium te herhalen is volstrekte tijdverspilling. Natuurlijk, zodra er een nieuw medium de kop opsteekt springen de kunsten er bovenop. Vooral de beeldende kunst staat altijd in de startblokken om het nieuwste medium te adapteren.

Toen video nog in de kinderschoenen stond was daar Nam June Paik. Video werd pas betaalbaar en algemener in de loop van de jaren ’80, maar in de jaren ’90 leek opeens iedere kunstenaar zich, niet gehinderd door enige kennis van het bewegend beeld, op video te storten. Een puinhoop van verrotte kunstproductie was het gevolg, maar gelukkig is het nieuwe van filmpjesmaken er inmiddels vanaf en wordt de kwaliteit van wat er over blijft steeds hoger. Overigens blijft het werk van Paik nog altijd stevig overeind staan. Dat zal bij verreweg de meeste videowerken, die de afgelopen decennia in elkaar zijn gestoken zeker niet het geval zijn. De opkomst van video als medium wil niet zeggen, dat er niemand meer schildert of beelden maakt, want dat blijkt gewoon door te gaan.

Niets kan dan ook de plaats in nemen van schilderen, tekenen of beelden maken. Wie dat beweert is gek. Digitale media staan er naast, niet erboven of eronder. De uitvinding van de drukkunst, als eerste in houtsnedevorm rond het jaar 1000 in Europa opgedoken, heeft het tekenen, schilderen en beeldhouwen niet vervangen. Waarom zou Photoshop dit wel doen? Als er een nieuwe techniek beschikbaar is, zal deze modieus gevonden worden en dus in eerste instantie veel belangstelling trekken. Dat is met alles zo: wat nieuw is, is interessant en in de mode. Maar niets blijft altijd nieuw.

De mogelijkheden tot het externaliseren van ideeën zijn alleen verbreed: fotografie, film, video, animatie, 3D-animatie, 3D-beeldhouwen, beeldbewerking, performances, collages, zeefdrukken, ‘fabben’ (dat is in 3 dimensies printen, waarbij een object, dat in een 3D scanner wordt gescand of in een 3D-programma geconstrueerd wordt in laagjes wordt ‘geprint’), audio, installaties, diaprojecties en ga zo maar door.

De kunsten zuigen alles op, verhakselen het en spugen het resultaat uit. In poëzie wordt gerefereerd aan films, in films aan literatuur, in literatuur aan beeldende kunst, beeldende kunst gebruikt theatertechnieken, theater gebruikt video, video vloeit samen met geluid, muziek en poëzie slapen op één kussen.

Dat is toch fantastisch, het is bijna waar de Russische constructivisten van droomden. ‘Cross-over’ is nu al enige tijd verschrikkelijk hip. Het is hippies-dansend-in-een-bloemenweide-mooi dat iedereen met elkaar kruisbestuivingen teweegbrengt, maar het zorgt ervoor dat het soms pijnlijk duidelijk wordt dat de meest enthousiaste mediavlinders eigenlijk geen kaas gegeten hebben van de media die ze bedienen. De kunstenaar jat een beetje van dit, een beetje van dat en daar hebben we dan zogenaamd een ultranieuwe combinatie. Misschien is wel het allerbelangrijkste medium op dit moment ‘copy & paste’.

Niet dat het kopieëren vanuit andere media iets nieuws is, natuurlijk. De hele geschiedenis zit vol met werken uit welk medium dan ook, die verwijzen naar andere werken in alle media die er op dat moment bestonden.

Zo zie je maar weer, je kunt als kunstenaar nog zo je best willen doen om iets volledig Nieuws en nog onbestaands te maken, voordat je het weet zit je weer in het vaarwater van de Geschiedenis. Dat is een vreselijk demotiverende en heerlijk geruststellende gedachte tegelijk.

(En dan ga ik nu mijn tekening in Indische inkt digitaal fotograferen, in Photoshop bewerken en in mijn 3D-programma als alpha-layer invoeren om er een virtuele zonsondergang aan toe te voegen)

April 2008

Lees meer >>

COLUMN hART VII: Een Dakraam op de Wereld

Ooit, in een ver verleden, is het idee ontstaan dat kunstenaars het beste zouden gedijen op zolderkamertjes. Geld-, liefdeloos en eenzaam zou de kunstenaar tot de schepping van zijn beste werk komen, dat nooit bij leven erkend zou worden maar pas enkele decennia na het overlijden van de kunstenaar zou worden beschreven in superlatieven.

Dat is een overgeromantiseerde gedachte. De kunstenaar heeft misschien meer rust aan zijn hoofd nodig om zijn werk te kunnen doen dan de meeste mensen, maar daar staat tegenover dat de kunstenaar bijzonder bedreven is in het op café gaan, het deelnemen aan etentjes en het bezoeken van feestjes. Zo asociaal en eenzaam is de kunstenaar niet.

Ook zijn verreweg de meeste kunstenaars naarstig aan het tentoonstellen of zichzelf anderszins naar buiten aan het brengen. Wat men maakt moet gezien worden, waarvoor zou de kunstenaar het anders maken? Natuurlijk maakt de kunstenaar werk voor zichzelf, maar als het daarbij zou blijven zou het hele concept ‘kunst’ iets totaal anders zijn: privé en geheim. Mensen, die dingen maken, willen dat dat werk gezien en erkend wordt en bij voorkeur ook nog bejubeld.

Dat wil niet zeggen dat alle kunstenaars rijk en beroemd willen worden, maar veel kunstenaars hopen zichzelf op de een of andere manier op de wereldkaart te zetten. Dat zit in het systeem van het kunstenaarsschap. Kunstenaars zijn geen kunstenaars omdat ze een ‘low profile’ willen houden. Kunstenaars hebben de neiging om weinig mogelijkheden voorbij te laten gaan om hun werk te kunnen laten zien.

Vreemd genoeg staat juist een groot aantal kunstenaars wantrouwig of onverschillig tegenover het gebruik van het medium televisie voor het verspreiden van kunst, omdat televisie per definitie letterlijk en figuurlijk nogal plat is. Televisie heeft echter een groot voordeel. Het heeft een heel groot bereik. Doordat het potentiële publiek via het scherm kunst binnenkrijgt kunnen mensen, die normaal gezien niet snel een tentoonstellingsruimte binnenstappen, over hun drempelvrees geholpen worden. Dus kan televisie er aan bijdragen om de belangstelling voor kunst vergroten, wat goed is voor de kunst in het algemeen en de kunstenaar in het bijzonder.

Binnenkort wordt het televisieprogramma ‘De Canvascollectie’ uitgezonden op Canvas. Dit is een soort ‘Idool’ voor kunstenaars, met provinciale voorrondes en jury’s en camera’s. Iedereen die wat te laten zien had, kon zich inschrijven. Er waren doorheen Vlaanderen meer dan 3500 inschrijvingen, variërend van bekende namen uit de kunst tot uw aquarellerende buurvrouw.

Helaas hebben een aantal hardwerkende jonge kunstenaars hun werk niet inzonden voor ‘De Canvascollectie’. Misschien komt dat door de angst voor de manipulatie van de redactie, de montage en het toevoegen van dramatiserende muziekjes en commentaarstemmen. Televisie is een kanaal, een manier om informatie door te sluizen, voornamelijk met als doel te entertainen. Men moet televisie daarom niet te serieus opvatten. Alleen al uit humoristische overwegingen hadden alle kunstenaars hun werk moeten inzenden.

Doordat veel jonge kunstenaars het niet zien zitten om hun werk binnen de context van televisie te tonen, blijft het interessantste en meest recente deel van de kunst nog steeds onzichtbaar. Dat is in bepaalde opzichten een aantrekkelijke gedachte. Het is relatief veilig, want als je drie seconden op televisie komt met je werk en de redactie van het programma uit entertainment-overwegingen juist die drie seconden besluit uit te zenden waarin je per ongeluk uit verband getrokken gestotterde stommiteiten uitkraamt, dan is daar niets meer aan te doen. Heel je reputatie naar de haaien in drie seconden. Het is een risico, maar men moet bereid zijn dat risico te nemen voor de verspreiding van kunst. De kans bestaat dat er dan een verdieping in het programma zou worden aangebracht. Televisie kan laten zien dat we er zijn en dat we wel degelijk midden in de wereld staan. En dat we niet geld-, liefdeloos en eenzaam zogenaamd ons lijden cultiveren, verstopt op zolderkamertjes.

Maart 2008
Lees meer >>

COLUMN hART VI: Jeder Kuenstler ist ein Mensch

En opeens waren we kunstenaars. Niet het meest voor de hand liggende beroep, met allerhande haken en ogen zoals een chronische onzekerheid op het gebied van geld, ruimte en artistieke kwaliteiten, maar wel een beroep waarin absolute, totale en compromisloze vrijheid bestaat. Bij navraag blijken de meeste kunstenaars niet uit een artistiek nest te komen. Wij hebben ouders met een regulier beroep. Vaak komen we uit de hogere middenklasse. Onze ouders hadden wat geld en wilden ons gelukkig zien. Als dat betekende, dat we liever voor een opleiding kozen, die niet direct van commercieel nut leek, dan mochten we daar naartoe. Misschien omdat onze ouders zelf die keuze niet konden maken. Misschien omdat in de jaren ’70 en ’80, waarin wij opgroeiden, de economie van onze landen zoveel sterker werd. We zouden toch allemaal rijk worden. En dat is ook zo, we staan niet berooid op straat, we kunnen nog naar de Delhaize voor onze boodschappen en hoewel we soms het niet meer zien zitten, mogen we eigenlijk niet klagen. We hebben ook altijd onze ouders nog, om op terug te vallen. Zo blijven we eeuwig pubers en dat lijkt precies te zijn wat we willen. We zijn tenslotte geen kunstenaars geworden om ‘gewoon’ en ‘volwassen’ te worden. Wij willen niemand ons laten vertellen dat we elke dag van negen tot vijf moeten werken, al moeten velen van ons dit een paar dagen in de week zich laten welgevallen. Wij zijn tussen de 25 en 40 jaar en nog nooit getrouwd, hebben geen kinderen, kunnen op dinsdagavond op café gaan zitten en werken door tot diep in de nacht. We geven feestjes, we luisteren muziek, we lezen boeken. Alles wat er aan informatie binnenkomt, wordt verwerkt tot kunst. We willen nooit ouder worden. Wij koesteren onze illusies, hoop en dromen. Wij katapulteren onszelf zo nu en dan met 350 kilometer per uur tegen betonnen muren op.

Onze leraren op de academie zeiden het al tegen ons: er zit niemand op jullie te wachten. Veel van onze voormalige medestudenten haakten al af; het wilde niet lukken met het werk of met het doorkrijgen van de ongeschreven regels en wetten van de kunstwereld. Ze konden niet tegen de relatieve eenzaamheid van het maken. De onzekerheden. Ze hadden andere prioriteiten: een vaste baan, een relatie, kinderen. Allemaal belangrijke dingen, maar wij stellen die uit. Daar zijn we heel goed in. Als er een jaar weinig gebeurt op het gebied van tentoonstellingen, belangstelling voor ons werk of er twijfel is over ons eigen kunnen, steken we de kop in het zand en ploegen we twee keer zo hard door. We proberen zo min mogelijk ons eigen nut voor de samenleving en cultuur in het algemeen af te vragen, omdat het antwoord zo ingewikkeld is.

We worden regelmatig door mensen gezien als een stel parasieten, levend van subsidies, gemeenschapsgeld, rondhangend in luilekkerland. Voor de grotere culturele instanties zijn we vaak een wegwerpproduct. Vervangbaar en voor elk concept inzetbaar, het liefst onbetaald en dankbaar.

Naast alle betaalde jobs, die we moeten nemen om te overleven, willen we bijna elke dag een nieuwe tekening maken, of iets schrijven. Of een dossier samenstellen, een website leren maken, een tentoonstelling zien. Ter ontspanning gaan we naar openingen van medekunstenaars, want dan komen we nog onder de mensen en kunnen we zien wat er gaande is. Als hobby stellen we magazines samen, verzamelen we interessante ideeën, lezen we boeken, kijken we films, zijn we DJ’s. Zodra de mogelijkheid zich voordoet, vertrekken we spoorslags naar het buitenland – voor een artist in residency, een speciaal project of voor altijd.

We hebben het druk. Onze bazen eisen dat we ons bed uitkomen om hard aan het werk te gaan, ook al moeten we soms doorgaan tot twee, drie of vier uur ’s nachts. Onze bazen willen dat we in het weekend doorwerken. Onze bazen laten ons zelden met rust, want ze willen resultaten zien.

Wij zijn hele strenge bazen. Volgens de arbeidswetgeving zou het eigenlijk zo niet mogen.

Februari 2008
Lees meer >>

COLUMN hART V: Rhizômes en Ringtones

Slavoj Zizek is een Marxist en Lacanist en hij is hot. Als bij u geen bel gaat rinkelen, moet u hem maar eens op youtube intypen, daar vindt u hem zo. Youtube is ook hot, dus dat valt mooi samen en bent u ineens dubbel hip. Er is een documentaire over hem te vinden, genaamd “Zizek!”. Deze begint met een kleine overpeinzing over liefde (“Love, to me, is extremely violent”). Ergens anders op deze dvd staat hij voor de universiteit van Ljubljana, waar hij in dienst is, maar hooguit eens per jaar daadwerkelijk komt. Hij zeg daar: “Aethicly I exept only jobs where I’m paid for doing nothing, with no obligations.”. En iets verder “This is the reason why I would never ever be employed in the United States. There you have the strange notion that you have to work for money.”. Volgens wikipedia, ook al zo hot, is Zizek 'the Elvis of cultural theory'. De rest zoekt u zelf maar op. U gaat u waarschijnlijk amuseren en misschien ook ergeren tegelijkertijd.

Toen ik op de academie zat was Gilles Deleuze de denker, waar iedereen het over had. Dat had vast iets te maken met de opkomst van het internet en Deleuzes ideeën over het ‘rhizôme’, netwerken, regels en mazen in het net. Deleuze zelf is, net als Lacan, onleesbaar op het irritante af, maar één van de strekkingen van het hele ‘rhizôme’-denken komt neer op het volgende: hoe ingewikkelder een netwerk, in dit geval een samenleving, hoe meer conventies er zijn om je als individu in een samenleving aan te conformeren. Des te strakker zet het net zich vast. Hoe strakker het net, hoe eenvoudiger het is om een hand uit te steken door de mazen van dit net. Het wordt veel gemakkelijker jezelf buiten de regels van de samenleving te plaatsen. Soms heeft dit trieste gevolgen, naamloze daklozen en ongeregistreerde asielzoekers staan buiten dit net bijvoorbeeld, maar soms kan het hele ‘binnen-het-net’ en ‘buiten-het-net’ ding hele vreemde posities voortbrengen.

Kunst, en kunstenaars, nemen zo’n merkwaardige positie in. De kunstenaar wordt steeds meer geacht zich te conformeren naar de sociale en politieke status quo in de Westeuropese landen, die sociaal-liberaal kapitalisme genoemd zou kunnen worden. Alles draait hierbij om geld maken. De meeste mensen doen hun werk, en vaak met plezier, maar ze doen dit in principe om geld te maken. Kunstenaars willen kunst maken. Natuurlijk willen kunstenaars ook geld maken, liefst heel veel, maar in eerste instantie omdat ze kunst willen maken, om het atelier en de materialen, die hiervoor nodig zijn bij elkaar te verdienen. Niet per sé voor hun twee auto’s, hun drie vakanties per jaar of hun up-to-date cinemascopische televisieset. Allemaal zeker leuke dingen, maar geen prioriteiten voor de gemiddelde kunstenaar.

Nu is het in zo’n kapitalistische samenleving zo, dat als er op grote schaal gestopt zou worden met het aanschaffen van allerlei prullaria, met als grote uitwas de ‘ringtones’ voor gsm’s (wat een non-uitvinding!), het hele systeem zou instorten. Dus is het maar goed, dat de meeste mensen braaf doen wat er van hen wordt verwacht. En eerlijk is eerlijk, ik koop ook wel eens iets waarvan ik nu niet direct het nut van kan aantonen, dus de kunstenaar doet gewoon mee. Tot een bepaald niveau. Want in sommige dingen zijn de kunstenaars een stel idealistische hippies. Hippies leefden nog in een tijd, dat mensen op straat zichzelf definieerden met termen. Iemand noemde zichzelf een communist, een existentialist, een linkse hegeliaan, een Leninist, een revolutionair. Wel, nu zijn we allemaal sociaal-liberale kapitalisten, of we willen of niet. Zelfs de punks van nu kopen hun kleren vooraf gescheurd voor kapitalistische prijzen bij winkelketens. Alles is geinstitutionaliseerd en dat probeert de politiek (dus de samenleving) ook op regelmatige basis met de kunst te doen.

Kunst is, aan één kant, een produkt. Aan de andere kant is het, nou ja, een idealistische uitwas van een genetische programmatie. Niemand vraagt om ons, maar we zijn er wel, dus wat doen we er mee? Kunst is op economisch vlak een vrij zinloos concept. Om te overleven is het niet nodig. Men kan het niet eten. Misschien hebben de kunstenaars wel een marketingbureau nodig. Ik stel voor hetzelfde bureau te nemen als datgene, dat de ‘ringtones’ aan de man kan brengen. Zij lijken me zeer capabel in het verkopen van zinloze concepten, die je niet kunt eten.

Januari 2008


Lees meer >>

COLUMN hART IV: Geld is de Wortel van Alle Kwaad

In het ruimteschip dat kunstacademie heet, en waarvan de communicatielijnen met de aarde de meeste tijd uitgevallen zijn, bestaat het leven van de kunstenaar-in-opleiding uit het eten, drinken en dromen van kunst. Het schip lijkt koers te zetten naar de Absolute Vrijheid, maar op de dag van de diploma-overhandiging blijkt het op mysterieuze wijze op aarde te zijn teruggekeerd. Sommige studiegenoten stappen meteen een ander ruimteschip in, met cryptische namen als HISK, Sandberg Instituut, Projectsubsidie of Grote Galerie.

Het ruimteschip van de hoofdpersoon uit dit verhaaltje is onlangs op het aardoppervlak neergestort, na een jarenlange gelukzalige vertraging – met zo nu en dan defecten. Genoeg beeldspraak nu: deze jonge kunstenaar moet een job zoeken, een kunstenaarsstatuut aanvragen, een bank overvallen of gaan paaldansen. De jonge kunstenaar kiest deemoedig voor het zoeken van een job, ondertussen vloekend dat geld de wortel van alle kwaad is. Maar geld is ook de wortel voor het maken van werk, want het atelier kost geld, verf, doek, papier, een computer, inkt, polyester, klei, een camera – kosten allemaal geld. We moeten daar geen doekjes om winden. En ook al wordt er zo nu en dan iets verkocht, het is nooit genoeg voor alles. Want het is alles of niets, bij de jonge kunstenaar. Net zoals op de academie, toen de jonge kunstenaar alles bij de hand had, wat zijn hartje begeerde.

De jonge kunstenaar vraagt zich af wat zijn leraren in die tijd over het leven na de academie te melden hadden. Maar zij meldden daarover helemaal niets, want zij gaven les aan de academie en hadden dus al een job. Hij vraagt zich af wat voor job hij zou kunnen nemen om zijn kunstenaarsschap te kunnen onderhouden. De jonge kunstenaar kan eigenlijk een heleboel, maar daar zijn geen diploma’s voor of getuigenschriften van. Hoe veel boeken hij ook heeft gelezen, hoe goed hij ook kan werken met een computer, met keramiek, hout of verf en hoe mooi zijn ‘master of fine arts’ diploma ook mag zijn, het helpt allemaal niets.

De jonge kunstenaar kent een handjevol mede-jonge-kunstenaars, die al van hun werk lijken te kunnen leven en geen subsidies nodig hebben. Dat zijn de meest gelukkigen. Hij kent er die lesgeven aan een academie. Hij kent er die in een videotheek werken, of in een platenzaak. Die kok zijn, of serveren. Die werken als filmoperateur, als receptionist, als schoonmaker, als assistent-fotograaf. Als opbouwer van tentoonstellingen, winkelbediende of koffiejuffrouw. De mede-jonge-kunstenaar doet vanalles om geld te verdienen om zijn of haar kunstenaarsschap te kunnen volhouden, behalve iets met kunst. De jonge kunstenaar vreest de dag, dat hem wordt gevraagd wat hij doet en hij moet zeggen: “Ik ben hulpkok. Maar ik ben eigenlijk kunstenaar.”. Het lijkt wel Hollywood, waar iedereen eigenlijk acteur is.

Niemand wil een jonge kunstenaar! De jonge kunstenaar heeft een jarenlange training achter de rug, met een uitgebreide lijst van tentoonstellingen, maar kan blijkbaar helemaal niets!
Op de internetsite van de VDAB werkt men wel die illusie. Men kan bij ‘beroep’ eerst een selectie maken uit ‘Kunst, Landbouw, diverse beroepen’. Daarna komt men bij een subselectie: ‘Kunstenaars, artiesten en ondersteuning’. Hierna kan men nog eens selecteren: ‘Kunstenaars’. Binnen de provincie Antwerpen komen hier zo’n 38 jobs. Dat klinkt hoopgevend. Helaas! Want wanneer men binnen de ‘Kunstenaars’ sub-selectie bijvoorbeeld ‘Beeldhouwer’, ‘Fotograaf’ of ‘Kunstenaar, schilder en grafische technieken’ blinkt in een hoekje: 0 jobs.

De jonge kunstenaar haalt diep adem en vindt uiteindelijk een job, we weten niet waar, maar het heeft weinig te maken met zijn kunst. Dan verliezen we hem uit het oog, totdat we hem over een paar jaar misschien zullen tegenkomen bij de opening van zijn eigen, bijna uitverkochte tentoonstelling in een grote galerie. Keep the dream alive!

Januari 2008
Lees meer >>

COLUMN hART III: De Pauwenveer en de WC-pot

Het duurde even, maar we zijn dan toch uiteindelijk Hier en Nu aangekomen. Eerst pompte het heelal zichzelf op en klonterde materie samen om sterrenstelsels en planeten te vormen. Op deze planeet moest er water komen, en zuurstof. Daarna kwamen er bacteriën, meercelligen, plantjes en diertjes. Toen werd de placenta ontwikkeld en daarmee de zoogdieren. Eén van die zoogdieren was een aapachtige, die evolueerde naar de – u raadt het al – mens. Het hele proces vanaf de eerste bacterie werd, en wordt, gestuurd door iets dat ‘natuurlijke selectie’ heet, maar dat betekent meer dan alleen maar ‘de sterkste overleeft’, want evenzeer krachtig is de ‘seksuele selectie’. De seksuele selectie werd in het leven geroepen op het moment dat sommige cellen, of celgroepen, niet meer wilden ‘voortplanten’ via eenvoudige celdeling, waarbij iedere cel een kopie is van de voorgaande, maar besloten om een andere groep cellen aan te wijzen als ‘het andere geslacht’. Er zijn ook mannetjes- en vrouwtjesbomen, dus het is iets dat al heel vroeg in de evolutie op deze aarde is gebeurd.

Het is zaak om bij dit biologische selectieproces goed in de gaten te houden of de eventuele aanstaande paringspartner uiterlijke tekenen vertoont van een goede ‘genetische fitness’ op meerdere vlakken, ook al zou dit soms tegen de voordelen van de natuurlijke selectie in gaan. Een bekend voorbeeld is de pauw. Een mannetjespauw heeft een hele grote staart. Hoe groter en hoe mooier de staart, hoe liever de vrouwtjespauwen hem kiezen als doorgeefluik voor althans de helft van haar genen. Maar de staart van een mannetjespauw zorgt er wel voor dat hij veel minder snel kan wegvluchten voor een vos. Vanuit het standpunt bekeken van de natuurlijke selectie kan men zich afvragen waarom die staart er dan is.

Mensen zijn nogal kale en kleurloze wezens om te zien vergeleken met de meeste andere zoogdieren. Als bij de vroege mens de selectieprocedure zich zou hebben beperkt tot mooie, gespierde en symmetrische lijven, dan zou de hele wereld nu uit supermodellen bestaan. Kijk om u heen en u ziet dat dit niet het geval is. Kortom, er moet iets zijn, waarop wij nog meer selecteren. De meest waarschijnlijke kandidaat is onze hersenen. We hebben hele grote hersenen, de grootste, in verhouding tot ons lichaam, van alle diersoorten. De nadelen zijn onder meer de pijnlijke bevalling van ons nageslacht en sporadische nekpijn. De meest belangrijke bijwerking van de ontwikkeling van onze zelfreflecterende intelligentie is een nieuw soort evolutie: de culturele evolutie.

De omvang van onze hersenen an sich is voor onze selectieprocedure niet zo belangrijk, het gaat er meer om wat je ermee doet. Oplossingen bedenken voor problemen, bijvoorbeeld. Of een hele goed oog-hand coördinatie hebben. Of verhalen kunnen bedenken. Of een paard zien rennen, en dat natekenen in een grot om redenen waar wij naar kunnen gissen, maar dat als neveneffect heeft dat de tekenaar in kwestie hiermee een bepaalde graad van genetische fitness aangaf en zich hiermee hoger op de ladder van begeerlijkheid voor het andere geslacht zette.

Kunst maken zou een uit de hand gelopen blauw oog in een pauwenveer kunnen zijn. Eeuwenlang werd de bekwaamheid van een kunstenaar afgemeten aan zijn of haar mogelijkheden om een beeld te maken uit het niets, dat iets moest voorstellen dat gekoppeld was aan de werkelijkheid, of de religieuze werkelijkheid. Hoe dichter die werkelijkheid werd benaderd, hoe knapper de kunstenaar. Lichte verschuivingen in stijl staan in die eeuwen niet in verhouding tot de komst van Marcel Duchamp en zijn wc-pot. De wc-pot was een kwestie van tijd. Tenslotte had de gefotografeerde werkelijkheid de geschilderde werkelijkheid al overtroffen, in de ogen van een groot deel van de mensheid.

Hier en Nu zitten we dan, als hedendaagse kunstenaars tegenover de Rest van de Wereld, met een biologisch sociaal cultureel probleem opgescheept, wat binnen het meest recente deel van onze culturele evolutie nog niet goed is opgelost. Want hoe meet je als argeloze seksueel selecterende partij in vredesnaam de genetische fitness af van iemand, die een wc-pot in een museum plaatst?

December 2007
Lees meer >>

COLUMN hART II: De Kunstenaar op Sociale Evenementen

Zo nu en dan heeft een mens een familiefeestje. Ook de kunstenaar, want niets menselijks is ons vreemd. Onvermijdelijk is het dan, dat er vragen gesteld gaan worden door een verre nicht of oudoom. Meestal is de kunstenaar de enige in de familie, die in dat vakgebied zit. De verre neef of oudtante weet wel dat je kunstenaar bent, maar is een leek op het gebied van kunst. Het gesprek begint dan ongeveer zo: “Jij bent toch de zoon/dochter van die of die? Ik hoor dat je kunst maakt. Schilder je?”, bijna onmiddellijk gevolgd door: “En kun je er van leven?”.

Als je een schilder bent, is de eerste vraag al opgelost. Meestal zal de gesprekspartner een voorbeeld aanhalen van een buurman of de dochter van een collega, die respectievelijk bij de lokale tekenclub zit of juist op de academie is aangenomen. In malicieuze gevallen zal men beginnen over Picasso en ‘dat kan mijn kleine broertje ook’. Maar men kan zich wel voorstellen, dat een schilderij verkocht kan worden om bijvoorbeeld boven de bank te hangen.

Het wordt al moelijker, wanneer je als kunstenaar niet schildert, maar fotografeert. Omdat iedereen tegenwoordig met digitale camera’s rondwandelt, wordt fotografie een soort ‘algemeen bezit’. Foto’s maken is gemakkelijk, dat kan iedereen, is het idee. Als autonoom fotograaf kun je nog geld verdienen binnen je vakgebied met opdrachten, en daarmee is de nieuwsgierige vragensteller meestal wel bevredigd. Zolang een autonoom fotograaf maar niet de frase ‘vrij werk’ gebruikt voor zijn of haar eigen ding, want dat is volgens mij een indicatie dat deze helemaal niet meer autonoom fotografeert, tenzij als hobby.

Helemaal ingewikkeld is het, als je jezelf bezig houdt met het maken van installaties. Omschrijf maar eens een installatie aan een leek, zodat deze begrijpt waar je je mee bezig houdt. Als je begint met: “Ik werk met de ruimte”, is de eerste associatie iets met interieurdesign. Of men denkt dat je ruimelijk werk maakt, en dus beelden. Omdat beelden ook onderdeel kunnen zijn van een installatie, begint de installatiekunstenaar te stamelen. Dan zijn er twee mogelijkheden, of de gesprekspartner haakt af en begint over het weer, of deze gaat je quasi geïnteresseerd doorzagen over je financiële huishouding. Want een gemiddelde installatie, wie wil dat nu in zijn huiskamer.

Vaak probeert een gesprekspartner je goedbedoeld advies te geven over het aan de man brengen van je werk: “Er zit een galerie in mijn dorp, die verkoopt keramieken paardjes, heel mooi, heel realistisch, maar soms heeft die ook van die abstracte beelden. Misschien moet je daar eens langs gaan.”. Het beste is dan om proberen uit te leggen dat het met beeldende kunst net zo werkt als met muziek: er zijn net zoveel soorten en vormen van beeldende kunst als dat er muziek is. Er is Britney Spears-kunst, Eddy Wally-kunst, Van Halen-kunst, Electric Light Orchestra-kunst, Charles Mingus-kunst, Ultra-Eczema-kunst en ga zo maar door. Hip-hop-kunst, breakbeat-kunst, vrije improvisatie jazz-kunst, doom metal-kunst enzovoort. It’s a whole world of art out there.

Kunst is, net als muziek, onderhevig aan ontwikkelingen, stromingen en modes. Op het moment dat er nieuwe technieken komen, springt een klein deel van de kunstenaars daar op in en zo zijn er ook strict digitale kunstenaars, die voornamelijk bezig zijn met het ontwikkelen van software of het maken van internetsites. Er zijn kunstenaars, wiens werk bestaat uit onderzoek, dat niet naar een beeldend resultaat leidt. Dit zijn velden, waarin het bijna onmogelijk is om aan een leek duidelijk te maken wat deze kunstenaar uitvoert. Soms is het zelfs ondoenbaar om dit aan medekunstenaars over te brengen, vooral wanneer dit soort kunst met de mensen probeert te communiceren met zinnen als: “[Our organisation] is an 'edge-habitat' where discrete disciplines, individuals and realities symbiotically shape a peculiar hybrid whole.”.

Deze tekst komt van de site van FoAM uit Brussel. Ik ken enkele leden van deze organisatie, en die zijn zeer sympathiek, maar ik moet ze toch echt eens vragen hoe zij op familiefeesten zich redden.

November 2007
Lees meer >>

COLUMN hART I: Zonder Titel [*]

Sinds de start van het nieuwe kunstseizoen schieten de tentoonstellingen en nieuwe kunstinitiatieven als paddenstoelen uit de modderige herfstgrond. Het valt, vooral bij de kleinere initiatieven, op dat constant dezelfde mensen op de openingen verschijnen, waardoor het soms lijkt alsof de kunstenaars werk maken voor elkaar, voor vrienden en medekunstenaars. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Het werk van sommige mensen mag toch echt door een veel groter publiek worden gezien. Waarom komt kunst zo slecht uit zijn eigen circuitje? Op zich is dat geen probleem, want de groep medekunstenaars blijft op die manier goed op de hoogte van elkaars doen en laten, maar als kunstenaar wil je toch graag je werk aan zo veel mogelijk mensen – eh – opdringen? Kunst kan een veel groter publiek plezieren, zeker sinds de laatste jaren de hoogglanslaklaag van het conceptualisme er een beetje van af slijt en vakmanschap en techniek weer belangrijker lijken te worden (het werk mag er weer gewoon ‘lekker’ uit zien). De kunstenaars van nu, die tegen de 30 of 35 jaar zoals ikzelf bijvoorbeeld, zijn net als de tieners van nu, opgegroeid met MTV, Steven Spielberg, computers en reclamebombardementen.

Hun werk is daar geen commentaar op, maar verwijst op een natuurlijke, terloopse en automatische manier naar deze berg media-input, waardoor dit werk gemakkelijk te ‘lezen’ valt door jonge mensen. Dat wil niet zeggen dat het per definitie inhoudsloos werk zou zijn, maar veel meer dat het communiceert op een manier die aansluit bij alle andere media. Het werk van Nadia Naveau bijvoorbeeld communiceert op zoveel verschillende niveaus dat het door een vijftienjarige begrepen kan worden, maar ook past binnen een kunsthistorisch onderbouwde theoretische analyse van 1548 schier onleesbare pagina’s over monumentale kunst in de openbare ruimte.

En zo zijn er veel meer jonge (wat is ‘jong’ nog tegenwoordig?) kunstenaars in de breedste zin des woords, die als Grote Voorbeelden op menige puberkamermuur zouden mogen hangen. Dat is goed voor ons, de kunstenaars, maar ook voor de puber, want die krijgt op die manier mee dat beeld niet altijd bedoeld hoeft te zijn om een iPod of een Nintendo Wii te verkopen, maar ook gebruikt kan worden als een taal op zich, waarmee dingen uitgedrukt kunnen worden die niet in een pamflet te vangen zijn. Met een beetje geluk ‘kweekt’ men daarmee ook nog een generatie toekomstige kunstverzamelaars, theatergangers, muziekliefhebbers en gedichtenbundelkopers.

Maar hoe krijg je als tentoonstellingsmaker de aandacht van een weerbarstig groot publiek, dat nog altijd van mening lijkt te zijn dat kunst een doek is met een paar vlekken, waar een of andere zot twaalf miljoen euro voor betaalt? Aan het werk zelf moet niets aangepast worden, dat zou belachelijk zijn. Kunstenaars moeten geen werk gaan maken dat ‘gemakkelijk’ is, op maat van de gemiddelde Belg of Nederlander. Er kan wel iets gedaan worden aan het ‘verkopen’ van kunst en het kunstenaarschap. Sex, drugs, rock ’n roll & art of zoiets. Kunst is namelijk een sexy menselijk specialisme, want het toont de grenzenloosheid van de gedachtekronkels die onze veel te grote hersenen (vergeleken met alle andere diersoorten) kunnen spinnen. Interessante gedachten zijn aantrekkelijk en interessant werk is daarom ook aantrekkelijk. Niet ieder interessant mens kan interessante kunst maken, maar interessante kunst wordt doorgaans wel gemaakt door interessante mensen. Om een groot (en jong) publiek warm te maken voor hedendaagse kunst, zou eigenlijk de kunstenaar zelf als persoon ‘verkocht’ moeten worden en dat het liefst middels een massamedium zoals de televisie. Zodra het publiek in de gaten krijgt dat kunstenaars ook maar mensen zijn – ook al maken ze soms de indruk wat meer in de war te zijn – en dat beide partijen deels uit dezelfde mediapoel drinken – “The Matrix” meets Gilles Deleuze, de “Da Vinci Code” versus Umberto Eco, jumpstyle tegenover obscure noise, om maar wat te noemen – zou de glazen drempel waar het grote, jonge publiek zo vaak over valt, al snel aan diggelen slaan.

Oktober 2007



Lees meer >>