ARTIKEL hART #103: DE MONUMENTALE KRACHT VAN ZWART


‘Urban Gothic’, een overzichtstentoonstelling van Marc Bijl in het Groninger Museum

DE MONUMENTALE KRACHT VAN ZWART

Op 6 maart opende in het Groninger Museum de eerste grote overzichtstentoonstelling van de in Berlijn levende en werkende Nederlander Marc Bijl. Bijl heeft het laatste decennium flink aan de weg getimmerd. Hij heeft daarbij vooral enige bekendheid gekregen door zijn hergebruik van iconische beelden, waaronder de Amerikaanse vlag, game-heldin Lara Croft, hakenkruisen en pentagrammen, die overgoten werden met zwarte epoxy of in brand werden gestoken.

Alexandra CROUWERS

Dit visuele machtsvertoon verwijst naar de subculturen waar Bijl (Gorinchem, 1970) eerder zelf diep in geworteld was: post-punk, de wat obscuurdere gothic, en de kraakbeweging. Tijdens zijn academietijd in Den Bosch woonde hij in een kraakpand, waar hij een tijd een kraakcafé uitbaatte, en speelde hij basgitaar in een aan Christian Death en Sisters of Mercy verwante band: Götterdämmerung – die overigens nog steeds bestaat. Deze band werd door Bijl omgedoopt tot een ‘art-goth’ band. Zowel de band als de bijbehorende muzikale en culturele stromingen spelen een belangrijke rol binnen zijn artistieke ontwikkeling. Wat voor niet-ingewijden een brute, duistere en ontoegankelijke wereld lijkt, compleet met een occulte en anti-autoritaire symboliek dwepende beeldtaal, vormt de natuurlijke oorsprong van Bijl’s persoonlijke en culturele geschiedenis. Bijl heeft deze tijdens de opbouw van zijn oeuvre weten om te vormen tot een volwaardig monumentenpark, waarvan de som veel groter blijkt dan de opgetelde delen.

DVD & CD 'Urban Gothic' van Götterdämmerung, foto: Marc Bijl
Op afbeeldingen maken zijn werken soms een wat oppervlakkige indruk. Ze lijken een verzameling ideeën te zijn, waarvan enkele zelfs enigszins gemakzuchtig en puberaal genoemd kunnen worden. ‘La rivoluzione siamo noi’, uit 2002, is een polyester versie van de Tomb Raider game-heldin Lara Croft, die overgoten werd met zwarte, glimmende epoxy en met een sigarettenpeuk tussen haar lippen. Ditzelfde werd herhaald met een model van het Vrijheidsbeeld, dat in plaats van een toorts een zwaard opheft. Ook zijn brandende metalen pentagram en vredesteken doen wat simplistisch provocatief aan.

STEPPENWOLF

Toch overstijgt ‘Urban Gothic’ op de verdieping van het Groninger Museum de altijd-en-overal-tegen-aan-schoppende krakers-symboliek. Uit Bijl’s overload aan productie, werd een gecomprimeerde selectie werken van het afgelopen decennium bij elkaar gebracht. Dit maakt ‘Urban Gothic’ samenhangend, helder en, gezien de referenties naar een subcultuur die haar hoogtepunt diep in de jaren ’80 had, verbazingwekkend fris. De pastelkleurige ruimtes zijn thematisch opgedeeld, met telkens een strategisch geplaatste doorkijk naar de volgende ruimte. Hierdoor wordt de eenheid versterkt en ontstaan uit iedere combinatie van voorheen individueel gepresenteerde werken, nieuwe installaties. Deze vermenging van vroegere en recente werken maakt grotere statements mogelijk. De eerdere verheerlijking van een sex, drugs en rock & roll attitude, maakt plaats voor zelfrelativering en een gelaagde ironie, met daaronder een zweem van weemoedige teleurstelling in zowel de eigen subcultuur als de onderliggende mechanismes van de kunstwereld.

Een kenmerk van de anarchistische post-punk kraakcultuur is de visuele aanwezigheid op straat. Een stad zonder spuitbusleuzen met holle, activistische frasen tegen het kapitalisme en voor anarchistische revoluties is eigenlijk geen volwaardige stad te noemen. Bijl heeft door de jaren heen de leegte van die kracht-taal geconstateerd. De vorm wordt nu gebruikt door op de muren van een gang in rode en zwarte spuitverf een lang en duister, maar schitterend citaat uit Herman Hesse’s ‘Steppenwolf’ te plaatsen. Om de straat nog meer het museum in te brengen, plaatste hij een aantal beelden in zijn versie van een bouwwerf – met de esthetiek van hekken, golfplaat en pallets –, waaronder een kleine ruwbouw van grijze steen. Hierop spoot hij de contouren van een gotisch spitsboog-raam.

In een andere ruimte verwijst de constellatie sculpturen rechtstreeks naar een rock-concert, waarbij twee installaties naadloos op elkaar aansluiten. Het werk ‘Teenage Kicks’ (2003) bestaat uit een zwart drumstel op een podium, met daarachter een grote spiegelwand, waarop de cliché-frase ‘live fast, die young’ is gespoten. Doordat er een schedel met een bos rozen in de basdrum is gestoken, lijkt het werk een herdenkings-monument voor Bijl’s eigen jeugdzondes. Bijl is tot het besef gekomen dat zijn eigen gothic-scene, net als iedere groeps- en subcultuur, ook maar uit een verzameling conventies bestaat, waar de deelnemers aan hebben te voldoen om erbij te horen. Dat blijkt uit het werk, dat vóór ‘Teenage Kicks’ is geplaatst. ‘Group mechanism’ (2006), toont tien showroom-poppen, die elk een zwart leren jasje – een icoon van de rock-muziek – dragen, met telkens op de rug een witte, gotische letter. Samen vormen deze letters het woord ‘individual’. ‘Group mechanism’ vormt zo het publiek voor ‘Teenage kicks’. 

'Group mechanism' en 'Teenage kicks', foto: Marten de Leeuw/Groninger Museum

SCULPTURENCONCERT

De wisselwerking tussen de liefdevolle hantering van punk-symboliek met de noodzaak er een bredere, kunsthistorische inhoud aan te geven, zorgt voor een ironisch spanningsveld door de hele tentoonstelling heen. Centraal in ‘Urban Gothic’ staat een grote zaal, waarin Bijl zijn eigen variant op een neoclassicistische beeldentuin plaatste. De zwarte, druipende beelden – adelaars met gespreide vleugels, engelen, zuilen, kortom de grotere decoratie stukken uit een tuincentrum -  staan niet op sokkels, maar eerder op podia: zilver gespoten en gestapelde pallets, met daarin rode en blauwe tl-lichten. De achterwand is gevuld met een batterij luidsprekers, wat de merkwaardige notie dat de toeschouwer zich op een sculpturenconcert bevind letterlijk versterkt. 

foto: Marten de Leeuw/Groninger Museum
De laatste jaren is Marc Bijl in toenemende mate geïnteresseerd geraakt in de integratie van andere kunsthistorische stromingen binnen zijn gotische en neoclassicistische invloeden. Die verwijzingen naar het abstract expressionisme en het modernisme, komen onder meer terug in graffiti-interpretaties van Rothko- en Mondriaanschilderijen. Dat mag een wat onwaarschijnlijke zijstraat lijken, maar er zit een activistische en zelfs een, ten opzichte van de kunstgeschiedenis, bijna cynische grondgedachte achter. Midden jaren ’90 werd een hardnekkig gerucht bevestigd: de Amerikaanse CIA bleek tijdens de Koude Oorlog, via ingewikkelde financiële constructies, de artistieke avant-garde te hebben ondersteund. Bijvoorbeeld Rothko en Pollock kregen onzichtbare zetjes in hun internationale opkomst. Dit werd niet uit overtuiging van de kwaliteiten van de kunstenaars bewerkstelligd. De toenmalige, nog in de marge opererende avant-garde, werd in tot symbool van culturele vrijheid gebombardeerd. Ze kreeg de rol van anticommunistische propaganda; een tegenwicht voor het sociaal realisme, dat achter het IJzeren Gordijn heerste.

Deze toegevoegde kunsthistorische laag binnen Bijl’s oeuvre, zorgt er voor dat ‘Urban Gothic’ het oppervlakkige kringetje van rock, punk en gothic tekens overstijgt. De vroegere neiging tot activistische provocatie door het gebruik van pentagrammen en hakenkruisen naast de ‘ontheiliging’ van grote, internationale symbolen, is daarmee ondergeschikt geworden. Het gaat Bijl er in eerste instantie dan ook helemaal niet om te provoceren of politieke uitspraken te doen, maar veel eerder om het in vraag stellen van overbekende iconen, door ze op een schijnbaar ongecompliceerde manier eigen te maken. 

foto: Marten de Leeuw/Groninger Museum
Het frequente ver-‘Bijlen’ van bestaande grootheden zou omschreven kunnen worden als een opportunistisch sausje, maar draagt vooral bij tot de leesbaarheid van de werken op verschillende niveaus. Naast de veelgebruikte zwarte epoxy, druipt ook letterlijk een bepaald lichtvoetig plezier en een energieke overtuiging in het bedenken, maken en opstellen van de werken. Het zou zelfs tot aanbeveling kunnen strekken om Bijl bij een volgende tentoonstelling een nog grotere ruimte ter beschikking te stellen. Bovenal blijkt uit de technische uitvoering van de werken dat Bijl een prima beeldhouwersoog heeft en, meer nog, een uitstekende scenograaf is.

‘Urban Gothic’ is nog tot 01 April 2013 te zien in het Groninger Museum, Museumeiland 1, Groningen. Open van dinsdag t/m zondag van 10u tot 17u. Daarnaast maakt werk van Marc Bijl deel uit van de tentoonstelling ‘Down on Mainstream’, die tot 25 november 2012 loopt in De Garage in Mechelen.
Lees meer >>

ZAALTEKST VOOR GEOFFREY DE BEER (2009)

Mijn beste Geoffrey,

         je was al vroeg bedorven. De meeste kunstenaars raken gaandeweg hun carrière pas doordrongen van het mistige moeras waarin ze rondtasten als zij van hun atelier naar het publiek kruipen. Jouw bederf daarentegen begon al op de academie, toen je jezelf als assistent van Jan Fabre afvroeg waarom een museumdirecteur zijn eigen tempel afbrak door een project in de openbare ruimte te willen maken met werken, die de taal van de straat niet spraken. Bijna op datzelfde moment voegde je twee flesjes aan de installatie ‘Wirtschafswerte’ van Joseph Beuys toe, in een onweerstaanbare impuls om met het werk te willen communiceren. Dit had als gevolg dat je niet alleen met dat werk communiceerde maar ook met de conservatoren, de curatoren, de museumdirecteur en met de overleden kunstenaar zelf. Je wandelde de smetteloze museumzaalvloeren over tot je bij de gladde witte muren kwam, stapte zonder pardon de deur door waarboven ‘alleen geautoriseerd personeel’ gewaarschuwd wordt en daar stond je ineens backstage, aan de achterkant van het décor.

         Je infiltreerde, je werd een avonturier in een verwarrende wereld die wankel in stand wordt gehouden door zelfgetimmerde conventies. Een ander zou er moedeloos van zijn geworden maar jij werd enthousiaster bij elke grillige absurditeit waar je op stuitte. Je art-jacking acties zijn verfijnde en goed doordachte, maar relatief eenvoudige en soms bijna onzichtbare ingrepen in kunstwerken, die gestaag uitgroeien tot steeds chaotischere webben. Je hebt stiekem een performance van drie jaar uitgevoerd. Je hebt een dossier van centimeters hoog samengesteld uit een paar weken werken in een grote galerie. Je legde een kerstbal in een grasveld en dit wordt verward met een burenruzie. Dat bestaat in het parallelle universum dat kunst heet.

         Je hebt al vroeg dingen gezien, die sommige kunstenaars nooit zullen zien of niet willen zien en daarom schiet je vrolijk door naar een stadium waar de meeste kunstenaars zeer laat in hun leven of zelfs nooit - want dan zijn ze al dood, namelijk - aan toekomen: de reconstructie, conservering en eventuele restauratie, kortom de archeologie van je eigen werk. 

         Lieve Geoffrey, ik vraag me af wat daarna komt want je glijdt op een gegeven ogenblik over de grenzen van de waarnemingshorizon. Ik stel me dan een zwaartekrachtloze staat van verlichting voor in een zachtglanzend rozig universum.


Alexandra Crouwers
November 2009.



Uit 'Art Relics': Guggenheim Bilbao serie



Lees meer >>

ARTIKEL hART#96: EEN DOORLOPENDE BOEKENPLANK

Nog tot 10 juni is in het Waregemse Be-Part de tentoonstelling ‘BOOKSHOWBOOKSHOP’ te zien. Dit kan het eerste kunsthistorisch overzicht van het Belgische kunstenaarsboek genoemd worden en bestaat onder andere uit selecties uit de collecties van kunstwetenschapper, docent en tentoonstellingsmaker Johan Pas en kunstenaar Vaast Colson. Samen met Be-Part hebben zij dit project opgezet.

BOOKSHOWBOOKSHOP IN BE-PART

Onmiddellijk naast de ingang van Be-Part begint een houten constructie, die langs de wanden van Be-Part meandert. Vaast Colson ontwierp deze doorlopende boekenplank, een vitrine waarin de selectie kunstenaarsboeken te zien zijn onder plexiglas. De tentoonstelling is chronologisch naar productiejaar opgezet en begint met ‘Pour une peinture non plastique’ van Jeff Verheyen uit 1960, om te eindigen bij ‘If I Were You’ van Emi Kodama, dat onlangs tijdens de opening van ‘BOOKSHOWBOOKSHOP’ gepresenteerd werd. Die presentatie ging samen met een mooie performance: Kodama las in een afgezonderd hokje een verhaal uit haar boek voor, waar de geblinddoekte luisteraar in een schetsblok een associatieve tekening bij maakte. Tussen het eerste boek en ‘If I Were You’ liggen een slordige 160 producties.

Colson en Pas constateerden een hausse in de, veelal DIY, productie van kunstenaarsboeken. De kunstenaar lijkt het boek, in weerwil van de opkomst van ipads, ebooks en apps, te hebben herontdekt als een alternatief, multi-inzetbaar medium. Een boek hoeft tenslotte niet alleen dienen als documentatie of showcase, maar kan ook benaderd worden als een papieren tentoonstellingsruimte, een mogelijkheid om concepten of schetsen te presenteren of als een werk an sich. Volgens de makers wil de tentoonstelling geen canon zijn van het Belgische kunstenaarsboek, maar is de selectie ontstaan door representativiteit en variatie als uitgangspunt te nemen. Dit resulteert inderdaad in een uitgebreid overzicht van de artistieke mogelijkheden van het boek, dat van ‘Atlas’ van Wim Delvoye, naar Bart van Dijck’s ’10 Dirhams. Souvenirs de Tanger’ tot Dora Garcia’s ‘Steal This Book’ schiet.

Opvallend is de verhoudingswijze oververtegenwoordiging van Antwerpse kunstenaarsuitgaven, in met name de meest recente sectie van het overzicht. Dit werpt de vraag op of de kunstenaars in Antwerpen nu bij uitstek een voorliefde voor het artistieke boek beleven, of dat de selectie werd beïnvloed door de woon- of werkplaats van de samenstellers.

You can’t judge a book by its cover, meldt het Engelse spreekwoord, en daarmee wordt dan ook een vanzelfsprekende bedenking bij de tentoonstelling omschreven. Volgens de begeleidende tekst zou de tentoonstelling een geheugen en discours voorzien ten aanzien van het Belgische kunstenaarsboek. De ontegenzeggelijk esthetische, lange vitrineplank neemt niet weg dat de kijker toch vooral omslagen en enkele opengeslagen bladzijden in zijn geheugen kan prenten. Daar is gezien de natuurlijke beperkingen van een dergelijke tentoonstelling weinig aan te doen. Een klein deel boeken, degenen die nog te verkrijgen zijn, kunnen ingezien worden in de ‘Bookshop’. Het is voor de gemiddelde boekenkijker, zonder voorkennis van de overige boeken, moeilijk een oordeel te vellen over de visuele of conceptuele inhoud. Er is bijvoorbeeld geen curator of zaalwacht, die met witte handschoentjes aan een specifieke uitgave op aanvraag kan tonen, noch een selectie kopieën of digitalisaties van de spectaculairdere uitgaves. Daardoor loopt de tentoonstelling het gevaar erg statisch te worden.

Dit wordt enigszins ondervangen door een tweede luik, dat zich in de kelder van Be-Part afspeelt. Daar is de weerslag te vinden van een, voor deze tentoonstelling geproduceerd, kunstenaarsboek. Hieraan werkten zeven kunstenaars mee, die ieder 25 pagina’s vulden door met een kleurenkopieermachine te werken; een referentie naar Siegelaub en Wendler’s ‘Xerox Book’ uit 1968. Deze stevige uitgave bestaat in een oplage van 100 exemplaren en is in de ‘Bookshop’ te koop. Naast Ria Pacquée, Gerard Herman, Pol Matthé, Petter Morrens, Sophie Nys en Reinaart Vanhoe, participeerde daarin ook Guy Rombouts. Deze kreeg bij uitzondering 26 pagina’s omdat de affaire anders treurig zou uitpakken voor één van de letters in het bijzonder en het Azart in het algemeen.

Achter in de kelder speelt Lieven Segers’ twee uur durende documentaire, die handelt over de opzet en het bijbehorende onderzoek rond het project. De zeven kunstenaarsboek-kunstenaars werden ook bezocht. Een hoogtepunt uit deze film is vooral Ria Pacquée, die exorcistisch door haar huis dwaalt, terwijl zij op dwingende toon een tekst reciteert uit één van de bijbels uit haar verzameling.

Op 13 mei wordt in Be-Part een boekenbeurs georganiseerd met deelnemers uit het alternatieve uitgeverij-circuit, zodat de (beginnende) verzamelaar zijn hart kan ophalen. Op die dag zal er ook een panelgesprek over het kunstenaarsboek plaatsvinden.

‘BOOKSHOWBOOKSHOP’, tot 10 juni in Be-Part, Westerlaan 17
B 8790 Waregem. Open van zondag t/m vrijdag van 11.00 tot 17.00 uur. ‘Artist’s Book Fair’, zondag 13 mei, van 10.00 tot 17.00 uur in Be-Part.


Lees meer >>

ARTIKEL hART #93: BRRR!

Tot en met 17 maart zijn een aantal werken van de Brusselse performer, schrijver en tekenaar Antoine Boute (1978) te zien in de beschutting van boekhandel Demian in Antwerpen. Boute beschouwt zichzelf vooral als een conceptueel kunstenaar en werkt uitermate discipline-overschrijdend. Daarbij gaat hij regelmatig allianties aan met filmmakers, kunstenaars en muzikanten, zoals Sébastien Rien, JP De Gheest, Mauro Pawlowski en Jean De Lacoste, maar ook met daklozen en leerlingen. Hierbij een korte introductie van Antoine Boute en zijn bij vlagen behoorlijk verontrustende universum. 

BRRR! 


Antoine Boute is filosoof van opleiding, werkte als notaris en – in zijn eigen woorden – ‘experimenteel’ slager en geeft naast zijn vele optredens in Nederland, België en Frankrijk op het ogenblik godsdienstles op een middelbare school. Dat laatste mag op zijn minst een opvallende combinatie met zijn artistiek leven genoemd worden. Ook organiseert hij cross-mediale evenementen, de zogenaamde ‘BRUL-avonden’, in Les Ateliers Claus en het performance-festival ‘Boslawaai’ in het Zoniënwoud in Brussel. Hij verkent de grenzen tussen lichaam, taal, beeld en stem door het gebruik van een groot aantal middelen en media: experimentele romans, poëtische teksten, essays, klankperformances in het Frans en in het Nederlands, conferenties, grafische poëzie, films, performances op het internet, collectieve geschriften met zijn kinderen en speelt samen met Mauro Pawlowski en JP De Gheest in de noise-poetry groep Trio Perte Totale. Hij is de auteur van een tiental boeken, uitgeven in Frankrijk, België en Canada, waaronder Cavales (2005), Du toucher. Essai sur Pierre Guyotat,(2008) en Tout Public (2011). In zijn presentatie ‘Rotweg Pornolettrisme’ bij Demian zijn enkele groot formaat tekeningen, een film, een verzameling artefacten, een behang en een aantal van zijn uitgaves te zien. Kortom, Antoine Boute doet veel maar rijgt zijn bezigheden moeiteloos aan elkaar.

Er zit altijd een gruwelijk gruizige ondertoon in Boute’s werken. Het veelomvattende en verontrustende maar tegelijkertijd humoristische wereldbeeld dat hij de toeschouwer voorspiegelt – met daarin referenties naar een vorm van horror-pornografie, incestueuze acties en psychopathische megalomanie – gaat soms zo ver dat een deel van het publiek wil weglopen tijdens zijn klankperformances, die bij vlagen uit minutenlang keelzangerig grommen, brullen en stotteren bestaan. Boute houdt echter de aandacht stevig vast doordat hij nooit de draad van zijn verhalen kwijt raakt.

Antoine Boute’s universum kwam onder meer tot stand onder invloed van de subversieve en psychisch getergde Franse schrijver Pierre Guyotat, wiens boek ‘Eden, Eden, Eden’ (1971) een tijd lang werd geboycot en gedeeltelijk uit bijna onleesbare passages bestaat. Daarnaast is de filosoof Derrida, de grondlegger van de deconstructie en zijn bijbehorende gedachte dat een tekst alleen naar de eigen interne logica verwijst, van invloed. Dit is een belangrijk onderdeel in Boute’s teksten en performances. Boute begint bijvoorbeeld de tekst ‘Psychopatische Thriller’ in het moment zelf: “Op dit ogenblik ben ik een roman aan het schrijven”, waarna de rest van de tekst verschuift tussen de beschrijving van de roman die alleen binnen de voorgedragen tekst bestaat, Boute’s karakter binnen de voordracht als verteller en de rol van het publiek als toehoorders. Een ander optreden start, onderbroken door zangerig gestotter, als volgt: “Men ziet in het begin een gast aankomen op het podium en vanaf het begin is het eigenlijk duidelijk dat er iets niet klopt.”

SUPER DESTROY FUCKING TRASH PUNK DESTROY

Na enige tijd ontsporen de verhalen in de performances veelal in moord, verminking, verdwenen kinderen in kasten, putten, massale incest, rondvliegend sperma, autarchische systemen, sadistische uitspattingen, onophoudelijke bloedneuzen en andere mottigheden. In tegenstelling tot het enigszins verwante ‘Salò’ van Pasolini blijft Boute’s voorspiegeling dragelijk doordat hij op de juiste momenten een stap uit de soms bloederige beschrijvingen neemt en het publiek droogjes weer op de wereld wijst waarin zij eenvoudigweg een voordracht ondergaat. Dit gaat gepaard met komische momenten die vaak juist door de overdrijving in het verschrikkelijke worden versterkt. Hij gebruikt daarbij vaak powerzinnen als “Het is echt super trash punk beestig” en allerlei varianten daarop. Bij de lezer of toeschouwer brengt dit een merkwaardig soort opluchting teweeg: “Gelukkig is het allemaal niet echt”. Wat dat betreft heeft Boute’s werk, ongeacht met welk medium hij aan de gang slaat, veel raakvlakken met experimentele cinema en theater, waarbij de ‘vierde wand’ – de grenzen tussen fictie en realiteit – regelmatig bewust en in opeengestapelde lagen of verdiepingen overschreden wordt.

Het ‘Rotweg’ in de tentoonstellingstitel verwijst naar de naam van een modderig weggetje in Tervuren, waar Boute woont en in de bossen daar zijn onderaardse klanken oefent. ‘Pornolettrisme’ is een benaming waaronder Boute’s tekeningen en letter-animaties vallen. Die laatsten vormen hallucinante opeenvolgingen van betekenisloze letters, waarvan de combinaties en overlappingen, voor Boute althans, pornografische associaties opwekken.

De obsessieve hoeveelheid tekeningen – automatische doodles –  in allerlei formaten bestaat uit chaotisch gekriebelde en niet altijd even leesbare tekstfragmenten en vormen een logische visuele reflectie van zijn podiumvoordrachten. In ‘Rotweg Pornolettrisme’ zijn een paar grote, monolitische tekeningen te zien die speciaal voor deze tentoonstelling werden gemaakt. Ondanks de zompige toestand waarbinnen Boute’s teksten – en dus ook zijn tekeningen – zich afspelen blijven alle werken een gecontroleerde esthetiek behouden.

Voor speellijsten van Antoine Boute is het het beste om zijn blog te raadplegen: http://antoineboute.blogspot.com/. Mocht u daar binnen afzienbare tijd niet geraken dan is het mogelijk om in Demian een film te ondergaan met een audio-opname van een performance in samenwerking met de Brusselse gitarist Jean De Lacoste.

‘Rotweg Pornolettrisme’ is nog te zien tot en met 17 maart in boekhandel/antiquariaat Demian, Conscienceplein 16-18 2000 Antwerpen. Open van dinsdag tot en met zaterdag van 11.00 tot 18.00 uur.
Lees meer >>

ARTIKEL hART #101: POP ART: THE NEXT LEVEL



‘2 White Boyz’ in galerij Hectoliter in Brussel
POP ART: THE NEXT LEVEL

Nog tot 13 oktober is de duo-tentoonstelling ‘2 White Boyz’ van Yannick Val Gesto (1987) en Bart van Dijck (1974) te zien in de bescheiden expositieruimte Hectoliter in Brussel. Een aantal van de werken ontstond in samenwerkingsverband tussen Val Gesto en Van Dijck. Het resultaat is een presentatie, die op het eerste gezicht de indruk wekt door een stel zestienjarigen in elkaar te zijn gestoken.

Alexandra CROUWERS

Hier en daar zijn de hoeken van de ruimte opgevuld met plastic varens. Voor het raam hangt vitrage, en in de deuropening een vliegengordijn van plastic repen. Midden in de ruimte staat een polyester beeld [NB: het blijkt van PUR-schuim te zijn] van Van Dijck: een levensgrote, zwarte, glimmende dolfijn op een witte, koraalachtige sokkel. Het werk doet denken aan een uitvergroting van de beeldjes, die massaal in allerlei variaties gevonden kunnen worden in goedkope made-in-China kitsch-winkels. [NB: het werk ontstond uit een visioen, verkregen na een soort bijna-dood hallucinatie, die Van Dijck had bij het gebruik van een ritueel Peruvaans/Indiaans medicinaal middel].
Daarachter hangen enkele digitaal bewerkte prints van Val Gesto, die door glitterstickers over de werken en de muur met elkaar worden verbonden. Achterin de ruimte bevindt zich een video, waarop beide kunstenaars met zonnebrillen op, voor een leeg green-screen gehurkt naar de lens staren. Dat lege green-screen, een videotechniek die vooral gebruikt wordt om digitaal achtergronden in te plaatsen, is veelzeggend. Val Gesto en Van Dijck zijn, ondanks hun ontegenzeggelijke uiterlijke ‘witheid’, van binnen multi-kleurige wereldburgers van metaformaat.


"Hello Dolphin", PUR, 2011. Op het zwaard, dat de dolfijn in zijn bek houdt, is de frase 'Souvenir de Tanger' in het Arabisch uitgefreesd.

Van Dijck werkt al jaren gestaag aan een eclectisch oeuvre, dat bestaat uit video’s met veelal een documentair karakter, sculpturen en tekeningen, waarbij een haast antropologische interesse voor zowel de Belgische, als onder meer de Siberische, Afrikaanse en Arabische subculturen en volkstradities, centraal staan. Voor het project  ’10 Dirhams – Souvenir de Tanger’, reisde Van Dijck naar Tanger, om daar op straat mensen te vragen in ruil voor 10 Dirhams een tekening te maken. Deze tekeningen werden verzameld in een publicatie, waarna Van Dijck met deze boeken terugreisde in een poging de tekenaars te vinden om hen het boek te geven. Een aantal van deze tekeningen vormden de ontwerpen voor een reeks sculpturen. Van Dijck lijkt als kunstenaar een goed bewaard geheim. Misschien komt dat doordat het werk steevast van een bedenkelijke esthetiek is voorzien; ‘mooi’ is het zelden. De verschijningsvorm is eerder kinderlijk naïef, zoals bij zijn serie met teksten en tekens gebrandmerkte, houten zwaarden, maar inhoudelijk getuigt Van Dijck’s werk van een intelligente, en zeer eigen manier om, aan de hand van folklore en geschiedenis te onderzoeken wat een identiteit van een volk zou kunnen zijn. De scheidingslijn tussen de zogenoemde Westerse ‘beschaving’ en de rest van de wereld valt weg.



Val Gesto’s werk bedient zich van een soortgelijk mengsel van non-esthetiek. Val Gesto reist echter niet fysiek naar exotische oorden, maar haalt zijn beeldtaal uit de krochten van het internet, waar amateur-beeldbewerkers, obscure rappers, verbijsterende youtube-filmpjes en hackers zich ophouden. Val Gesto maakte een experimentele documentaire, ‘W-DOT-COM’, die handelt over een online game-platform, dat in 1994 werd opgezet en nog steeds bestaat. Deze virtuele wereld, verwant aan het bekendere ‘Second Life’, is inmiddels een bijna verlaten, surrealistische mix van verouderde graphics en door gebruikers toegevoegde elementen.  

 

Ondertussen is Val Gesto ook één van de weinige kunstenaars, die zich bezighoudt met 3D-software. De mogelijkheden en onderliggende techniek van deze discipline is binnen de beeldende kunsten nog steeds een slecht begrepen – en onderschat - medium. Val Gesto, met zijn grafische achtergrond, gooit in zijn prints en video’s digitaal filter over filter, waarbij het gemangelde, distorte beeld glimt, glanst en doet denken aan goedkope, illegale reproducties van sfeerbeelden, die men in menig volkshuishouden in goud gespoten, kunststof kaders placht te hangen; hedendaagse varianten op het huilende zigeunerjongetje, of het Romantische landschap.

HYPERCULTUUR

Waar bijvoorbeeld Jonathan Meese in zijn anti-esthetiek tegenwoordig vooral naar de Westerse kunstwereld zelf refereert, laten Val Gesto en Van Dijck die kunstwereld juist links liggen. Hun beelden hebben het over de wereld op straat; in Val Gesto’s geval vooral de virtuele straat van het internet, en in Van Dijck’s werk zijn dat de straten van verre oorden, maar ook de hoofdstraat van een dorp in de Kempen. 


Het beeld van de twee kunstenaars voor het lege green-screen is dan ook het beeld van twee ‘witte’ mannen, die los zijn gekomen van hun achtergrond, en die naar believen in Siberië, een virtueel landschap uit een computergame, of voor een gepimpte bmw geplaatst kunnen worden. Daarmee is de piepkleine tentoonstelling ‘2 White Boyz’ als een interessant mini-statement over de, al dan niet standvastige, identiteit van de mens in een hyperculturele, geglobaliseerde wereld te beschouwen, waarbij de geïmplodeerde hedendaagse kunstwereld ineens nogal gedateerd lijkt.

Tentoonstelling ‘2 White Boyz’, 8 september t/m 13 oktober, Zaterdagplein 17, 1000, Brussel, open op maandag, donderdag en vrijdag van 12.00 – 17.00 uur, zaterdag van 14.00 – 19.00 uur.

www.bartvandijck.be
valgesto.com
Lees meer >>

LEZEN IS LEZEN: Column, aflevering 1

[Lezen is Lezen was een digitaal concepttijdschrift van de in Istanbul wonende Nederlandse dichter Martijn Benders. De tekst hieronder is uit 2012]

Onder het motto: "de beste videokunst is zelden in de musea te zien" beschrijft kunstenaar en tekstschrijver Alexandra Crouwers videoclips. Dit komt voort uit een lang aanslepende en tegen obsessief aanschurende liefde voor zowel het schrijven als muziek en het beeld dat daar aan gerelateerd wordt.


We vliegen er meteen in: volle gitaren spelen een riff van - ik ken de technische term niet maar het klinkt als - een gemiddelde snelheid, ondersteund door overduidelijke en zeer droog klinkende double bass drums terwijl één van de protagonisten op een rots staat. Een moment later kunnen we deze van dichterbij bewonderen; vooral zijn spookachtige gezichtsbeschildering, omlijst door lang zwart haar, trekt in eerste instantie de aandacht.

'Double bass drums', weet ik van mijn broertje die ervaringsdeskundige is, hoeven niet te bestaan uit twee basdrums (dit is de door de drummer gehanteerde grote trommel, die op zijn kant op de grond staat), maar functioneren meestal door het aanbrengen van een brug naar twee pedalen waar er normaal gezien slechts één aanwezig is. Door dit apparaat kan een enkele voetbeweging in plaats van de gebruikelijke 'boem' ineens een nabootsing van het geluid van donder voortbrengen.

Nu toch een familielid op de proppen komt in deze eerste aflevering moet ik hierbij er aan toevoegen dat deze videoclip mij enige jaren geleden via mijn zusje, onderzoeker aan een instituut in Bergen, Noorwegen, is toegespeeld. Doch dit terzijde.

De gitaren klinken dan wel vol, maar blijven een merkwaardige ijlheid behouden; er lijken relatief weinig bastonen in te zitten. De artistiek beschilderde protagonist wordt al snel vergezeld van een kloon. Zwarte leren kaplaarzen, een zwarte legging of zeer strak broekje en mouwloze vestjes zijn hun deel. Het is moeilijk te zeggen of ze het koud zouden hebben gehad; het landschap op de achtergrond is overduidelijk Scandinavisch, maar ook daar kan het best aangenaam van temperatuur zijn, weet ik uit ervaring. Er ligt in dit gedeelte ieder geval geen sneeuw. Misschien was het lente. De kleuren zijn blauwig, koud. Dat lijkt voor een deel te wijten aan de post-productie van deze video. Onze protagonist en zijn metgezel kijken boos naar de camera, naar ons, naar de hals van hun gitaren en naar de prachtige fjorden en meertjes.

Sferisch vliegt in slow motion een kraaiachtige door het beeld. Vermoedelijk is dit per ongeluk opgenomen, waarmee ik bedoel dat er geen kraai werd getraind om op een zeker moment door een bepaald camerabereik te vliegen. Uren heeft de crew in de struiken liggen filmen om dit shot te krijgen. Gelukkig hadden hun moeders hen warme soep in thermosflessen meegegeven. Nadat de kraai is verdwenen, worden bij wijze van overgang slow motion shots van de protagonist en zijn kloon getoond en eindigen we met een close-up van het oog van een kraai, waarin een versneld landschap weerspiegeld wordt.


Het landschap speelt duidelijk een grote rol in deze clip, die voornamelijk bestaat uit shots van gitaar spelende leden van de band bovenop rotsen, afgewisseld met close-ups van de boos kijkende en geschminkte muzikanten. Hier en daar heeft de editor een nostalgisch filmeffect en wat bliksemschichten aan het beeld toegevoegd.

Na een minuut begint de protagonist aan zijn teksten. Voor deze bespreking zijn ze niet zo van belang, hoewel ik me regelmatig af heb gevraagd wat in vredesnaam "Mighty Ravendark" zou moeten betekenen. Machtig Ravenduister. Het klinkt in ieder geval overtuigend in combinatie met de muziek. Binnen het discours van de hedendaagse poëzie kan ik me voorstellen dat er wat wenkbrauwen zouden worden opgeheven, want gotische pathetiek is binnen alle kunsten niet zo heel erg hip op het moment. We blijven hardnekkig kijken en krijgen een herhaling van de voorgaande visuele thematiek voor de kiezen.

Dit geeft mij enige ruimte om te reflecteren over de esthetiek van de gegeven video. Allereerst is er het landschap, dat ruig, kaal, desolaat en bijna onbewoond lijkt. Hierin worden de hoofdpersonen geplaatst. Dit roept onmiddellijk associaties op met Caspar David Friedrich's werk; de mens is nietig en onbetekenend. In de zeer onnatuurlijke omgeving waarin wij ons in dit deel van Europa bevinden is die sensatie zeldzaam, maar voor veel Scandinaviërs is die confrontatie dagelijkse kost. Een andere in bepaalde kringen zeer bekende genremuzikant uit die contreien (Gaahl genaamd) vertelde in een interview dat hij in zijn jeugd slechts één medeleerling op school had, waarmee hij niet eens echt bevriend kon zijn omdat ze te ver uit elkaar woonden om elkaar te bezoeken buiten schooltijd. Hoewel ik alles weet van ingewikkelde sociale verhoudingen tussen schoolkinderen lijkt me zo'n omstandigheid nog een graadje zwaarder om op latere leeftijd van te kunnen normaliseren. Maar ook aan die jeugdige eenzaamheid zit een zekere esthetiek: de mogelijkheid om een vrijheid van fantasie en denken te kunnen ontwikkelen, wars van de rest van de wereld.

Daar komt nog een persoonlijke opvatting bij: er zit een zeker aantrekkelijkheid in langharige, zwart/wit beschilderde mannen die moeilijk kijken. Ik vermoed dat dit in mijn geval iets genetisch iets, waar ik niets aan kan doen. Op vijfjarige leeftijd was ik al een fan van Kiss. Insha'Allah, zullen we maar zeggen.

Inmiddels is de video na wat pathetisch haargewapper, montage-technische bliksemschichten en flitsende beeldwissels met een kraaiachtige aanbeland bij haar hoogtepunt.

De muziek vertraagt, de dubbele basdrum is verdwenen en een sfeervol gitaarsolootje begeleidt het slow motion beeld van de protagonist die met de armen over elkaar en het sluierend haar over zijn gezicht op een rotsje staat te wachten op het volgende shot. Iets later wandelt hij (of zijn kloon) door een dun laagje sneeuw, wat de indruk van een - misschien vroege - lenteachtige namiddag versterkt. Hij lijkt zich om te draaien en zijn leren jas zwaait over een klif alsof het de vleugels van een raaf betrof, jazeker.

De vertrokken mond van de protagonist stoot iets uit, dat wat weg heeft van het geluid wat men bij een tandartsbezoek soms op kan vangen - a sound of disgust, horror and anguish - en in de zin die daarop volgt kan men eindelijk de titel van dit lied onderscheiden. Shots van de protagonist en zijn kloon, die nog steeds met zijn armen over elkaar op actie staat te wachten, wisselen elkaar af. Er wordt nog bozer gekeken en men zet de gitaar-riff weer in.

Eindelijk! Daar zien wij van links uit de verte de kloon zich met wapperende manen en elegante tred over de rotsen in de richting van zijn kameraad haasten! Het is wat uitkijken op die stenen, maar kind van moeder aarde als hij is brengt hij deze dartele renpartij tot een goed einde. Gebroederlijk spelen beide hoofdrolspelers de laatste maten van dit lied, terwijl hun haar weelderig zwabbert en de nepbliksems hen om de oren slaan. In het laatste shot zien wij de protagonist een buiging maken richting ons, maar ook richting zijn landschap. Een waardig einde!

Nawoord

De term "Blashyrkh" is een uitvinding van twee van de bandleden van Immortal zelf en refereert naar het isolement van het opgroeien in en rond het Noorse Bergen. Nu woont mijn eerder genoemde zusje tijdelijk in Bergen en van haar begrijp ik vooral dat het er verschrikkelijk regenachtig is en dat door de bergen sommige delen van de stad zelden of nooit zonlicht krijgen. Demonaz en Abbath, de respectievelijke bandleden, zien "Blashyrkh" als een oord dat gevuld is met demonen en strijd. Het lied "Blashyrkh (Mighty Ravendark)" en de hierbij besproken videoclip stammen uit 1995 en komen van de plaat "Battles of the North". Immortal bestaat overigens als band, na een reeks bijna niet bij te houden bezettingswisselingen, nog steeds.

U mag bij bovenstaande beschrijving verzuchten dat het allemaal wel erg clichématig klinkt, maar u moet daarbij bedenken dat deze mensen - en een aantal van hun landgenoten - dit cliché eigenhandig de wereld in hebben geholpen. Respect daarvoor.




Boven: Cameron Jamie, ‘Study for the film BB’, 2000

Onder: Kaspar David Friedrich, ‘Two Men Contemplating the Moon’, ca. 1825/1830, 34,9 cm x 43,8 cm


Lees meer >>