COLUMN hARt #49 Afvalrace (3)

K. kwam de laatste paar jaar de academie eigenlijk nauwelijks meer binnen. Hij had het druk met het verbouwen van zijn gekraakte huis, met het organiseren van illegale acidfeestjes, met alle drugs uitproberen die er bestond en met allerlei andere nachtelijke zaken. Desondanks was K., àls hij op de academie moest zijn en er móest iets gemaakt worden, het grootste talent dat er rond liep. Zijn materiaal- en kleurgevoel was ongelofelijk. Hij werkte voornamelijk met ready-mades. Hij schudde installaties uit zijn mouw alsof het aapjes waren. Hij suggereerde een hele woonkamer met een paar wasmanden – een bleekgele plastieken bak was de t.v..

Voor zijn eindexamen bouwde hij een hok van isolatiemateriaal en een klassieke garagedeur, waarin hij bevriende DJ’s liet draaien of bandjes liet spelen. Hij werd opgepikt door de directeur van een post-academie, waar we het jaar daarna allebei naartoe gingen. Of althans, ìk ging er naartoe. K. daagde steeds minder op. Bij het jaarlijkse evaluatiegesprek, waarbij we tegelijkertijd werden geïnterviewd, bleek K. geen zin meer te hebben in kunst maken. Op de vraag ‘waarom niet’, antwoordde hij dat hij het gewoon niet leuk meer vond. Alles wat hij deed scheen te werken maar hij begreep niet goed wat er nu zo bijzonder aan was. Hij vond het te gemakkelijk. Hij had besloten om even na te denken over wat hij nu eigenlijk wilde gaan doen. Het laatste dat ik van hem weet is dat hij decorbouwer is geworden. Ik vind het nog steeds eeuwig zonde.

Ook R. kwam zelden naar de academie, maar hij was wel constant daarbuiten bezig met allerlei aanverwante zaken: hij speelde in een bij vlagen briljante performance-band met Zappaïaanse invloeden, maakte fluks grote graffiti’s in opdracht, werkte mee aan experimentele filmpjes en stal de show op tentoonstellingen met inventieve half-uit-elkaar-vallende installaties. Daarbij had R. een groot komisch taalgevoel, dat hij graag in zijn schilderijen gebruikte en een geweldige tekenhand. Maar daar liet hij de academieleraren nooit iets van zien en dus hadden zij het idee dat R. maar zo’n beetje aan het rondluieren was. Ik vroeg ooit aan R. waarom hij al die dingen niet eens meenam naar de academie. R. staarde me verbijsterd aan; de leraren zijn toch niet geïnteresseerd in dat soort dingen? Het is toch geen èchte kunst?

Hij werd van de academie gestuurd, de leraren zagen het niet met hem zitten. R. was hier heel laconiek over, zoals over alles. Voor hem maakte het niets uit, hij voelde zichzelf altijd al wringen binnen het kunsthok en hij zou toch wel door gaan met wat hij aan het doen was. Dat bleek zo te zijn, maar ook nu nog is bijna alles wat hij doet onzichtbaar omdat zijn veel te bescheiden aard het doen misschien belangrijker vindt dan het tonen, al vond ik op youtube nog een filmpje waarin hij een auto met spuitbussen bewerkt.

W. hield een paar jaar na de post-academie op met werk proberen te maken, want ze werd moeder en liet zich daarna omscholen tot vroedvrouw. W. is altijd een praktisch meisje geweest. R. ging naar een post-academie voor fotografie maar wist toen al dat ze liever illustraties voor kinderboeken wilde maken. Zij werkt nu in een kledingwinkel en studeert voor psychotherapeute. V. kon door een gebrek aan financiële middelen zijn post-academie niet afmaken, maar omdat hij altijd al liever praatte dan tekende heeft hij zijn eigen tentoonstellingsruimte opgezet. Van V. vermoed ik dat hij nog eens museumdirecteur wordt. S. hoorde nooit echt thuis op de academie, daarvoor was ze veel te braaf. Zij is na een speciale opleiding medisch tekenaar geworden.

H.’s manier van werken was zo traag, dat hij onlangs besefte dat zijn motor na elf jaar uiteindelijk stil is gevallen. Tentoonstellen vond hij sowieso toch te veel gedoe. Hij heeft vorige week zijn atelier opgezegd.

Verschenen in hARt #49, maart 2009
Lees meer >>

COLUMN hART XX: AFVALRACE (2)

F. leerde ik kennen op de jonge, snelle en wilde post-academie waar ik op zat. Ze maakte altijd een gestresseerde indruk, maar ik mocht haar wel. Ze was grappig en mooi op een ongewone manier. Ze was wel eens benaderd om model te worden, maar ze had dan iets aan haar tanden moeten laten doen en dat wilde ze niet. Er was ook niets mis met haar tanden, ze waren alleen niet kaarsrecht.

    F. maakte foto’s en zo nu en dan een filmpje. Haar foto’s waren heel esthetisch, op het romantische af. Ze gebruikte ofwel een mistmachine ofwel weinig licht. Haar foto’s waren dan ook heel licht of heel donker. Ze fotografeerde een tijd lang alleen koppels, maar zelf kreeg ze geen fatsoenlijke relatie. Mannen wilden haar alleen maar omdat ze zo ongebruikelijk mooi was. Misschien schrokken ze daarna van haar zenuwachtige aard. Op de dag dat ik voor het eerst met F. sprak, bleek dat ze een gemeenschappelijke ex-vriend had met een vriendin van mij. Dat schepte meteen een band, want ik wist wat voor een streken deze gast al had uitgehaald. Daarbij, maar dat is een ander verhaal, waren zowel F. als ik vroeger gepest geweest en ook dat zorgt voor begrip van elkaars wezen.

    F. was extreem perfectionistisch. Dat moest ook wel, want haar foto’s waren zo etherisch, dat er geen enkele kink in de kabel mocht komen. Dat maakte tentoonstellen voor haar een hel, want er kon zo verschrikkelijk veel mis gaan. Het vaklaboratorium kon een belichtingsfoutje maken, bij het opkleven en lamineren kon er een stofje tussen komen, bij het inkaderen kon er een hoekje worden gemaakt, bij het vervoeren kon er een krasje gebotst worden. We hebben eens samen tentoongesteld en dat was meteen de eerste keer dat ik iemand met witte, stoffen handschoentjes werk heb zien ophangen.

    F.’s perfectionisme en aanleg tot nerveusiteit zorgden ervoor dat ze zichzelf constant onder druk zette. Een druk, die misschien ook werd veroorzaakt doordat deze post-academie op het standpunt stond dat het ijzer gesmeed moest worden als het nog heet was en iedereen tot topspeed ophitste om maar zo snel mogelijk hip & happening te worden. Dat is een manier van werken die niet iedereen ligt, ook mijzelf niet, maar daar ben ik later pas achter gekomen.

    Als F. dronken werd, vergat ze haar gestresseerde zelf en kon ze wilde dingen doen, waar ze soms later spijt van kreeg. F. had ook niet altijd zo’n goede neus wat mannen betreft. Toen ze eens op het punt stond om een tentoonstelling te krijgen bij een belangrijke galerie, is ze per ongeluk bij de assistent van de galerist in bed beland. Deze heeft daarna ervoor gezorgd dat de tentoonstelling niet doorging omdat hij bang was dat men zou denken dat hij voor een one-night-stand mooie vrouwelijke kunstenaars liet tentoonstellen. Daar maakte F. zichzelf natuurlijk heel boos over, terwijl ze zich vertwijfeld afvroeg waarom zoiets haar nu weer moest overkomen. Vooral omdat de man in kwestie haar zo leuk toescheen en ze iets meer had zien zitten dan alleen die ene nacht.

    Inmiddels begon de carrière van F.’s beste vrienden, een koppel dat harmonieus samenwerkte aan prachtige (video)installaties, stevig te draaien, terwijl F. alleen bleef en dan maar op zoek ging naar een ander onderwerp dan koppels om fotografisch werk mee te maken. Het werden abstracte, kleine collages. Heel bescheiden en met een theoretische basis want F. las graag en was zeker niet een dom meisje.

Omdat F. zich verplicht voelde om alle openingen en feestjes bij te wonen en tegelijkertijd integere kunst op topniveau wilde maken, in combinatie met haar eigen demonen en een niet te onderschatten gebrek aan een echte liefde, raakte F. spijtig genoeg langzamerhand overspannen, kreeg op een gegeven moment angstaanvallen en moest naar een psycholoog. Ik heb niet zo veel contact meer met F., ze woont niet in de buurt maar ik weet dat ze nu kunstgeschiedenis studeert en probeert te schrijven. Ik geloof niet dat ze nog foto’s maakt.


Verschenen in hARt #48, maart 2009

Lees meer >>