COLUMN hART #52 Hoe?

Ik vraag me wel eens af of kunstenaar een aangeboren afwijking is. In retrospectieve buien probeer ik me te herinneren hoe het nu zo gekomen is dat ik hier zit, aan mijn tafel met daarop mijn dichtslibbende computer, een hoofd vol werk dat nog moet komen, papier tegen de muren, flessen indische inkt, al dan niet verdroogde kwasten, een ladekast en een opslagkamer vol tekeningen, diaprojectoren, dozen met documentatie van wat is geweest en materiaal voor installaties. Ik heb niet eens een echte woonkamer, want dat is mijn atelier. In de kelder staat een stapel prints van zes, zeven jaar geleden, die vermoedelijk alleen nog het daglicht zien als ik eens zou verhuizen. Een kunstenaar sleept wat mee.

Toen ik klein was, heel klein, begon ik te tekenen. Mijn moeder heeft een aantal van die tekeningen door de jaren heen in dertien plakboeken gestoken. Ik tekende een periode lang veel paarden. Er is ook een tekening bij van een straat in een stad met punkers er op. Deze is gemaakt nadat ik in die stad had gezien hoe de militaire politie een kraakpand wilde ontruimen. Dat maakte blijkbaar veel indruk. Mijn zusje tekende ook. Een paar jaar geleden bleek dat we vroeger lichtelijk jaloers op elkaar waren. Mijn zusje op mij omdat ik elk familiefeest complimenten kreeg voor mijn tekeningen, die er technisch beter uit kwamen dan de hare, en ik op haar omdat haar tekeningen oneindig leuker waren. Haar tekeningen zitten ook in plakboeken en ik kan er nog steeds vreselijk om lachen. Die van mij waren nogal braaf.

Ik keek graag in atlassen. Dan tekende ik eilanden, die niet bestonden. Ik trok er een net van lijnen over, net als op een landkaart en daarna vergrootte ik telkens een gebied uit, totdat alleen het dak van een huis te zien was. Ooit maakte ik een reisbrochure voor een verzonnen eiland, met portretten van de koninklijke familie, een serie postzegels en vergezichten met hoge bergen. Een paar eilanden tekende ik telkens opnieuw, de ene keer met hoogtelijnen, de andere keer met klimaatzones of met de mate van verstedelijking. Soms teken ik gedachteloos nog steeds eilanden, meestal terwijl ik een film kijk.

Als ik het bos in ging stelde ik me een klein, blauw vrachtwagentje voor dat een stukje voor mijn voeten over het zandpaadje reed. Het moest wel een vrachtwagentje zijn, want een gewone auto zou nooit over alle hindernissen en door alle kuilen kunnen. In konijnenholen huisden de bewoners.

Toen ik iets ouder was, een jaar of elf denk ik, begon ik platenhoezen te tekenen voor bands en zangers die ik verzon, met titels in Engels vol spelfouten waardoor die nu onbedoeld komisch zijn. De kapsels van de artiesten lijken nogal uit de hand gelopen, maar we zaten natuurlijk in de jaren ’80 dus ik zal het wel realistisch bedoeld hebben. Haren zijn fijn om te tekenen omdat ze glanzen.

Wat mij brengt op mijn verzameling glimmende snoeppapiertjes, die bijvoorbeeld om chocolade-Sinterklazen en paaseitjes zitten. Ik probeerde ze niet te scheuren terwijl ik ze er voorzichtig van af peuterde en streek ze zo glad mogelijk om ze daarna in een schoenendoos te steken. Zo nu en dan haalde ik ze er uit en bekeek ze in het zonlicht. Er zaten ook gekleurde doorzichtige papiertjes bij, die ik voor mijn ogen hield als ik de tuin in wandelde. Door de kreukels was het zicht niet overal even scherp.

Ik heb geen idee waarom ik dat deed. Bij toeval kwam ik er onlangs achter dat Nadia Naveau als kind ook zilverpapiertjes zorgvuldig gladstreek. Eigenlijk verbaasde het me niets, want haar fantastische beelden zijn vaak overgoten met hoogglansglazuur. Volgens mij heeft dat er iets mee te maken. In mijn werk is licht en tegenlicht vrij belangrijk. Het zou best kunnen dat dat iets met die snoeppapiertjes van doen heeft. Maar het is net zo mogelijk dat het er allemaal helemaal niets toe doet.

verschenen in hART #52, mei 2009
Lees meer >>

COLUMN hART#51: GRAPEVINE

Als je pakweg veertien jaar oud bent denk je dat volwassenen alles op een rijtje hebben en dat tegen die tijd de redelijkheid zegeviert. Maar als je plotseling bijna vijfendertig bent blijkt ‘volwassen’-zijn een laagje hoogglansglazuur. Er is niets veranderd, we zitten in feite nog altijd in de gonzende aula van een middelbare school tijdens de middagpauze.

Mensen kunnen zèggen wat ze willen. Praten is niet altijd een betrouwbare informatieoverdracht, vooral niet als het achter mensen hun rug om gaat. Ik geloof niet in roddelen, ook al ontkomt niemand er aan en dus ook ik niet. Het zou hypocrisie van het hoogste niveau zijn als ik dat zou ontkennen. Het sociaal systeem zal roddelen wel niet voor niets hebben ingevoerd, dus het zal zijn nut wel hebben maar ik ben er toch nooit zo heel erg goed in geworden. Als iemand iets beweert over een ander en ik daar om een goede reden meer over wil weten, dan vraag ik het wel aan de desbetreffende persoon. Interessanter is wat mensen dóen en hóe ze doen, want dat is moeilijker onder controle te houden dan gebabbel.

Het is altijd een wat verontrustende gedachte dat je niet alleen als fysieke aanwezigheid bestaat - een omgeving waarop je nog wat invloed kunt uitoefenen - maar ook een ijle, rondzwevende entiteit bent, die tussen andermens gedachtes godweetwat voor activiteiten ontplooit.

In de meeste gevallen doet het er helemaal niet toe wat mensen van je denken, maar soms kan het schrikbarend confronterend zijn. Inmiddels weet ik wel dat ik een irritant, koppig, onhandig, dwars, uit de hoogte, betweterig, vaag en uitsloverig wicht kan zijn, voornamelijk voor mensen waarmee ik nog nauwelijks drie woorden heb gewisseld. Dat hoort bij intermenselijke relaties. Misschien vind ik u wel onbeleefd, gemeen en een emotioneel wrak, terwijl ik u alleen maar bij toeval eens kort sprak op de opening van uw tentoonstelling. Uw werk vond ik interessant, maar uw persoon bleef daar ernstig bij achter. Later hoorde ik dat u te veel drinkt, u uw wagen ooit tussen de tuinkabouters in de voortuin van uw buurman parkeerde en bovendien uw ex-vriendin sloeg. Als u een vrouw bent, dan bent u zwanger van een onbekende, want men heeft u op verschillende gelegenheden met verschillende mannen stiekem zien verdwijnen. Sommigen waren zelfs getrouwd, schijnt… Ziet u, ook over u wordt gepraat. Een mens zou er nog lichtelijk paranoïa van raken als er geen belangrijkere dingen te doen waren.

Bij gebrek aan collega’s in de directe werkomgeving van de kunstenaar zijn de wandelgangen van het kantoor verplaatst naar café’s, openingen of de hele stad. De kunstclan heeft het onderling heus niet alleen over verheven intellectuele onderwerpen, hoor. De kunstclub vraagt zich soms ook wel eens af of A. die beurs eigenlijk wel verdiende, waarom B.’s werk steeds slechter lijkt te worden en of C. nog ooit terug samen komt met D..

Ontsnapping is onmogelijk tenzij ik zou verhuizen naar een hutje op de hei, waar ik vrienden word met de hertjes in het bos en eens per jaar mijn neus zal laten zien op de lokale braderie, waarbij ik mijn produktie van mos-schilderijen zal tonen in een slordig getimmerde stand, terwijl de dorpsbakker mij heimelijke blikken toe zal werpen en zich afvraagt wanneer het een goed moment is om mij ten huwelijk te vragen. Volgens de traditie van de misdaadseries zal er dan iemand vermoord worden en word ik vermoedelijk als eerste verdacht, want ik werd natuurlijk op een onchristelijk uur door het moeras wandelend gesignaleerd, vlakbij de plaats waar het slachtoffer – een onbekende in het dorp, het blijkt een curator te zijn – gevonden werd. Daarbij wordt er gefluisterd dat ik konijntjes zou offeren aan een wrede god en ik naar de hei zou zijn gevlucht omdat ik ooit internationale faam had gemaakt met werk dat ik had gekopieerd van een andere kunstenaar, die daarna een prijs op mijn hoofd had gezet. Althans, zo gaan de geruchten.
Lees meer >>

COLUMN hART #50: OVER TEKENEN

Er is een tijdje geleden een prachtboek uitgekomen, dat ‘Cave Art’ heet en waarin de beste reprodukties staan, die ik tot nu toe heb gezien van prehistorische grottekeningen en –reliëfs. Het is mijn favoriete zo-nu-en-dan-in-te-kijken boek naast ‘Full Moon’, waarin een selectie van foto’s van NASA missies naar de Maan, ‘From Lucy to Language’, dat voor het grootste deel bestaat uit afbeeldingen op ware grootte van schedels en botjes van de vroegste mensensoorten tot de homo sapiens – er staat ook een gorillaschedel in, het is altijd even schrikken als ik daar langs blader – en ‘The Perfect Medium: Photography and the Occult’, met documentatie van levitaties, scéances, ectoplasma en dat soort geweldige trucagefotografie uit het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw.

Er gaan allerlei theoriën de ronde over het hoe en waarom van de prehistorische tekeningen en of het nu vanwege het eventueel tot leven willen blazen van kuddes bisons of uit educatieve overwegingen was dat de prehistorische mens zo enthousiast op schier onbereikbare plaatsen wilde gaan tekenen doet er niets aan af dat veel van die tekeningen ongelofelijk van kwaliteit zijn. In donkere, vochtige en koude omstandigheden zulke trefzekere lijnen zetten, dat moeten een stel kraks zijn geweest. Ik kan me dan ook wel voorstellen dat niet iedereen op de wanden mocht tekenen, want anders zouden er een heleboel misbaksels van beesten tussen staan en dat lijkt niet geval te zijn. Ik denk dat je dan ook mag concluderen dat goede tekenaars een hoge status hadden in een groep, want anders zouden ze zich wel nuttiger kunnen maken bij de jacht of zoiets dergelijks. Goede tekenaars werden misschien aldus wel vrijgesteld van arbeidsplicht. Wat een fijne gedachte! Ik vraag me af of vrouwen ook mochten tekenen. Het is moeilijk in te schatten in hoeverre de prehistorische mens al dan niet geëmancipeerd was.

Tekenen is een merkwaardig fenomeen. Je zet wat lijnen en hupsakee, daar staat ineens een mens, een boom, een heel leger. Niet iedereen kan even goed tekenen, dat wil zeggen naar het leven, maar iedereen tekent wel eens. Al is het vaak meer droedelen tijdens het telefoneren. Bijna alle kunstenaars tekenen. Sommigen moeten dat leren op een academie, maar later beginnen veel ideeën met een tekening, een schetsje. Dat kan later een beeld worden of een schilderij of een storyboard, maar volgens mij is tekenen de basis van alles, van het symbolisch denken en dus ook van taal.

Ik voel me altijd sterk verwant met de anonieme grottekenaars. Ik kan ook verschrikkelijk goed tekenen. Dat mag u een arrogante opmerking vinden, maar het is de absolute waarheid. Ik wil best een ‘draw-off’ met u aangaan daarover. Ik sta zelf wel eens verbijsterd te kijken naar mijn eigen lijnen. Ik begrijp het niet. Ik hoef er ook bijna niets voor te doen. Ik kon het ook al lang voordat ik naar de academie ging. Niet dat èlke lijn altijd perfect is – dat zou behoorlijk angstaanjagend zijn –, maar zelfs een minder geslaagde lijn kan precies goed terecht komen in een tekening.

Ik ben een levend bewijs dat tekenen niet per sé met oog-hand coördinatie te maken heeft. Mijn halve toetsenbord werkt niet meer goed omdat ik er met regelmaat per ongeluk koffie over gooi. Ik giet regelmatig water langs mijn mond in plaats van er in. Met messen en kaasschaven ben ik levensgevaarlijk en ik laat bijna iedere week wel een stuk servies vallen. Ik houd mijn kwasten, pennen en potloden vast als een kind van vijf. Bij de toelatingstest voor de academie moesten we een aantal voorwerpen natekenen, waarbij één van de tekenleraren een tijdje achter me stond te kijken wat er uit kwam en toen opmerkte: “Hoe kan iemand met zó’n motoriek nu zó strak tekenen?”. Ik wou dat ik het wist.






APRIL 1979 BY ALEXANDRA CROUWERS - THE PAINTINGSELLER
Lees meer >>