PROLOOG MASTER-SCRIPTIE SANDBERG INSTITUUT, AMSTERDAM


2001
PROLOOG

Eh, context. Dat is belangrijk, een context. Het geeft niet dat het werk dat iemand maakt tijdsgebonden is, dat gebeurt al snel door het gebruik van tijdschriftafbeeldingen, want dat is een vormgeving van de tijd. Als die context wegvalt, zoals wild-geschilderde Cobra–klonen, die nu zo goed in de markt liggen, blijft er niets over. Tenslotte werden de echte Cobra schilderijen in de context van de jaren ’50, de wederopbouw, het besef dat de maatschappij niet meer kon terugkeren naar de vooroorlogse orde, gemaakt. Dat geeft een meerwaarde, de context, het plaatsen van gebeurtenissen in de tijd. Ik heb ronduit een hekel aan de Cobra-beweging maar dat heeft meer te maken met smaak (smaak is ook tijdsgebonden), maar ik heb nog meer een hekel aan werk dat totaal uit zijn verband is gerukt. Ik haat dat, bah.

De context van het verhaal dat ik heb geschreven bestaat uit verschillende lagen. Als eerste is er natuurlijk het feit dat er een afstudeerscriptie moet worden geschreven voor het Sandberg instituut, dus datgene wat ik schrijf zal op de een of andere manier in verband moeten staan met mijn werk als kunstenaar. Dan is er mijn interesse in wetenschap, en vooral, zoals de titel van een boek dat ik zopas leende van de bibliotheek, de ‘science in science fiction’. De gevolgen van natuurrampen, klimatologie, archeologie en astronomie. Dat soort dingen.
Verder schrijf ik ‘vanzelf’ al veel en kan de scriptie worden geïnterpreteerd als een test, een proef voor ooit misschien een echte roman.

En als laatste is er Tijd.

In veel dingen die ik schrijf, korte verhalen, flarden zinnen, notities en met name ook mijn eerdere afstudeerscriptie voor de academie van Den Bosch (1998) zit een ruis. Een achtergrondruis, een echo van de oerknal, die me dwingt alles te relativeren. Vanaf de eerste tik van de klok ben ik de enige die stilstaat en, zoals in de romantiek de grootsheid van de wereld niet groots genoeg kon zijn, besef ik, dat ik geen grip heb op de wereld, het heelal, alles.

Door de enorme toevoer van informatie, die in ‘ons’ deel van de tijd de westerse mens voor zijn kiezen krijgt, schemeren mogelijkheden om te ontsnappen aan een gevoel van al te veel zinloosheid, Tot op zekere hoogte kunnen we van ons eigen leven ons privé heelal maken, waarin we begrijpen wat er gebeurt en waarin wij het middelpunt zijn. Veel mensen doen dat door het ‘huisje boompje beestje’ principe toe te passen, vaak met redelijk succes, tenslotte is het een vorm van zelfbeschikking om te kunnen kiezen of je het karmijnrode of azuurblauwe bloesje zult kopen als je twijfelend tussen de kledingrekken van H&M staat, maar of 1 van de 2 bloesjes je leven drastisch een andere wending kan geven is nog maar de vraag.

Anderen, eh, ik bedoel natuurlijk in de context van deze inleiding kunstenaars, maken letterlijk hun eigen universum. Op het ogenblik is het maken van een eigen wereld heel belangrijk bij veel kunstenaars. Sandberg-voorbeelden zijn bijvoorbeeld heel duidelijk Dr. Broadcast, die alleen al door zijn naam een andere persoon wordt dan ‘in het echt’, Rogier Walrecht, wiens wereld bestaat uit een mengeling van banaliteiten en religie, en het werk van enkele jaren geleden van Dylan Graham waarin hij zichzelf als een Mickey Mouse in een decorwereld zette, al is dit werk volgens mij eerder een commentaar op de werkelijkheid.

Ikzelf besta in een wereld vol natuurwetten die zelf weer voor een groot deel slechts uit theorieën bestaat. Over theorieën weet ik een heleboel. Dankzij de theorieën uit de quantum-mechanica kunnen er verschillende dimensies naast elkaar bestaan en elkaar overlappen. Dankzij Einsteins E=MC2 kan tijd zelf als een niet constante natuurverschijnsel worden gezien, onderhevig aan snelheid en massa. En in theorie kan er een nieuwe ijstijd ontstaan in een tijdsbestek van amper 200 jaar.
De grootste drijfveer voor mij, om dingen te maken, vast te leggen, te schrijven is denk ik heimwee. Ik heb soms last van de onverklaarbare en volkomen irrationele gedachte dat ik naar huis wil, ook al zit ik op mijn bank voor de t.v. in mijn huis, of ben ik bij mijn ouders in de tuin een glas cola aan het drinken. Het blijft een vreemd verschijnsel, maar behalve dat ik er zo nu en dan een groot gevoel van onrust aan overhoud, heb ik er verder geen problemen mee. Mocht ik er ernstig mee zitten, dan haast ik mij naar bijvoorbeeld H&M om te kunnen twijfelen tussen het karmijnrode of azuurblauwe bloesje.
Karin Daan, die mij zowel op de academie als op het Sandberg (gast)doceerde, omschreef de achtergrondruis van mijn werk als ‘opgewekte eenzaamheid’, opgewekt in de zin van, nou ja, vrolijk. Ik vond dat een mooie en goed gekozen benoeming omdat ik in mijn gemaakte wereld vaak bijna alleen ben maar daar helemaal geen problemen mee heb. In de echte wereld ben ik bijna nooit alleen, zowel in fysieke als psychologische zin, maar ik geloof wel dat eenzaamheid in iedereen zit. Een gezonde dosis eenzaam zijn is zo slecht nog niet, denk ik. Eenzaamheid relativeert.

Waarnaar heimwee ik?

Het is moeilijk er de vinger op te leggen en dat is ook niet nodig. Als ik werk zou maken dat over een bepaald aspect van mijn heimwee zou gaan, bijvoorbeeld heimwee naar toen ik 4 jaar was, zou ik een thema hebben waar ik nog jaren mee vooruit zou kunnen. Ik zou souvenirs kunnen verzamelen uit mijn kinderjaren en die kunnen verwerken in, eigenlijk in wat dan ook. Maar duidelijke thema’s in de kunst staan me tegen, ze zijn zo ... klein. Ook al neem je als ‘fascinatie’ (wat opvalt aan mensen die onder andere van de Rietveld academie afkomen is dat zij altijd wel een handige uitleg hebben over hun werk door te verklaren dat het betreffende onderwerp een ‘persoonlijke fascinatie’ is) de geboorte en dood van het heelal en alles wat zich binnen dat gebied bevindt, het blijft klein. Van mij mag het onbenoembaar zijn, de ruis sijpelt er wel doorheen, dat is beter dan dat het er van af druipt. 
In een tekst uit het boek ‘On longings’ van Susan Steward, die Tineke Reynders me stuurde, wordt beschreven 
hoe een voorwerp de identiteit van een plek kan aannemen in de vorm van een souvenir. Een voorwerp kan 
natuurlijk ook de ‘identiteit’ aannemen van een tijd. In mijn scriptie is de hoofdpersoon (ik) de enige die een 
zekere echo van een vergane tijd vertegenwoordigt in een wereld die helemaal ondersteboven is gesmeten en 
ben ‘ik’ in zekere zin het souvenir, zoals ook hele oude mensen een bezienswaardigheid zijn door een souvenir 
te zijn van hun tijd en in feite door de jaren heen steeds meer uit hun oorspronkelijke context zijn geplaatst.
   


Ter zake nu: want vandaag is het 4 september 2000 en de wereld is niet wat ze geweest is.



Alexandra Crouwers
Den Bosch, 15 februari 2001