COLUMN hART XVII: IN CONCLAAF

    Onlangs was ik aanwezig bij een bijeenkomst met alleen maar kunstenaars. Het zou een vergadering zijn voor de opzet van een tentoonstellings-project, een metakunstwerk als het ware, dat plaatsvindt in Antwerpen, maar van een vergadering in de normale zin van het woord was geen sprake. Kunstenaars zijn onmogelijke mensen om mee te vergaderen, want een verzameling kunstenaars is een klas ongehoorzame kinderen. Het instellen van een absolute autoriteit, die de vergadering zou hebben kunnen leiden, zou niets hebben uitgemaakt. De strengste schooljuf kan geen orde houden als een dergelijke groep, bestaande uit in dit geval zo’n vijfentwintig kunstenaars, de koppen bij elkaar wil steken.

    De dynamiek van de vergadering was heel interessant. De genodigden waren afwachtend, omdat het niet voor iedereen duidelijk was waar de vergadering nu juist over zou gaan. Ook al het feit, dat deze bijeenkomst een vergadering was, maakte veel aanwezigen op zijn minst onwennig, want kunstenaars zijn niet gewend te vergaderen en zeker niet met elkaar. Een bespreking met een curator of een galerist, dat is tot daar aan toe. Vergaderen met collega’s, dat is andere koek.

Natuurlijk arriveerde een deel van de kunstenaars veel later dan de bedoeling was, waardoor het meest informatieve gedeelte pas anderhalf uur na de afgesproken tijd kon aanvangen. Ondertussen vulde iedereen de tijd tot het daadwerkelijke begin van de vergadering in door allerlei katten uit bomen te kijken. De meeste kunstenaars kenden elkaar al, dus werd er onderling wat non-informatie uitgewisseld: wat ben je aan het doen, heb je nieuwe schoenen, wat een mooie ruimte en dat soort normaal sociaal gedrag.

    Met wat moeite werd de vergadering geopend, waarbij de bedoeling van de bijeenkomst en het daaraangekoppelde plan werd uitgelegd. Bij dit gedeelte was iedereen uit eigen bestwil nog oplettend, maar nog voordat er allerlei praktische zaken – niet onbelangrijke zaken ook: de datum van de opening en de opbouwtijd – konden worden voorgelegd, begonnen hier en daar al groepjes onderling te mompelen, waarna binnen een minuut de kluit kunstenaars in diverse chaotische en voornamelijk inhoudelijke discussies uitbrak. De houdingen van de kunstenaars liepen uiteen van een ‘het zal allemaal wel, ik denk er het mijne van’-attitude tot dwarsliggen, moeilijke vragen stellen en ongerelateerde opmerkingen maken. De vergadering werd daarbij ook nog opgeluisterd door min of meer  willekeurig geroepen meningen van een wat oudere kunstenaar, waardoor de indruk werd gewekt dat deze een vijs los had. Er is me later verzekerd dat dit niet altijd het geval is. Op een ander moment was deze kunstenaar samen met een collega een resonerend stofzuigergeluid aan het maken, bij wijze van stoorzender en dat maakte de bijeenkomst tot een setting, die zomaar in een film van Almodóvar zou kunnen passen. Ik weet dat er mensen zijn, die nogal dol zijn op dat soort films, maar ik heb een bloedhekel aan het werk van Almodóvar.

    Een aantal hoogtepunten van de vergadering draaiden om het eventueel doorzagen van andermans werk (alleen als degene die per sé een werk zou willen doorzagen het desbetreffende werk eerst koopt, was de uitkomst), een groepsfoto maken van de aanwezige kunstenaars voor de uitnodiging, de kwestie of de tentoonstelling überhaupt een tentoonstelling zal worden of als een performance geidealiseerd moest worden, het vastleggen van de datum van de opening – waarbij er twee mogelijkheden waren, waar niemand goed uit leek te komen; de groep leek in eerste instantie een voorkeur te hebben voor de ene datum, maar in tweede instantie neigde de groep naar de andere datum – en de uiteindelijke vraag wie van de aanwezigen er definitief mee gingen doen.

    Niemand stak een hand op. De vraag werd hergeformuleerd: wie doet er zeker níet mee? Weer stak niemand zijn hand op. Waarna ongemerkt de vergadering veranderde in een feestje.



Verschenen in hART #44, december 2008