Ik vind het oneerlijk. Al een paar decennia ligt de kunstenaar steeds vaker van allerlei kanten onder vuur, met als gevolg dat er een energieopslorpende en zichzelf uitbreidende modderwolk van discussies over het bestaansrecht van de kunstenaar achter hem aansleept.
Vanuit de politiek wordt van de kunstenaar verwacht dat deze een rendabel cultureel ondernemerschap exploiteert. In Nederland bijvoorbeeld bestaan voor de politiek al geen kunstenaars meer, want die worden daar tegenwoordig ‘cultureel ondernemers’ genoemd. De politiek verwacht ook dat de kunstenaar zich inzet voor een betere samenleving door sociale problematiek aan te pakken, opinies te vormen en het liefste ook nog wereldvrede te bewerkstelligen. “Maak u nuttig!”, zegt het systeem: “Draag bij aan de economie, door binnen tien jaar na uw afstuderen uw kunstpraktijk financieel onafhankelijk te laten zijn!”. In dat kader worden er op de kunsten begrippen afgevuurd, die eerder thuishoren in de beleidsplannen van grote bedrijven en marketingbureaus: marktwerking, drempelverlaging, de kunstenaar moet uit zijn ivoren toren komen en dichter bij De Mensen staan.
Ondertussen slingeren De Mensen de kunstenaar naar het hoofd dat deze alleen maar subsidies nodig heeft om op dure, besloten openingen hun belastinggeld op te drinken en te vreten in de vorm van Chardonnay en kaviaar – wat in werkelijkheid vooral gesponsorde pintjes en nootjes zijn, maar dat weten De Mensen niet, want die komen niet naar openingen, die zelden besloten zijn overigens. De kunstenaar is een lui varken: “Zoek een èchte job, net als wij!”, is de algehele strekking: “Werk uzelf in het zweet voor een baas, wiens ideeën u achter zijn rug om uitlacht. Kom ook thuis om de avond te vullen met zinvolle activiteiten zoals het wezenloos naar binnen laten glijden van televisieprogramma’s met klinkende namen als ‘Sterren Dansen Op Het IJs’.”.
Dan heeft de kunstenaar een steeds uitgebreidere entourage om zich heen gekregen, die hem volgt, zodra de kunstenaar één stap uit zijn atelier zet. De kunstwereld, bestaande uit galeristen, curatoren, artistiek directeuren, publicisten, recensenten, verzamelaars, critici, liefhebbers, historici enzovoort, zou eigenlijk als een sluis moeten werken, maar doet in feite het tegendeel. Die zogenaamde kloof tussen de kunst en De Mensen komt voor een groot deel doordat de kunstcritici het werk van de kunstenaar met al zijn krachten vertaalt in pseudo-intellectuele spierballentaal, waarin de kunstenaar zelf zijn werk en zijn kunstenaarsschap tot een onherkenbare brij verhakseld ziet worden. De kunstenaar geeft de content, de kunstwereld voorziet de context, maar als kunsttheoretici zich de hele tijd afvragen of kunst nog wel een bestaansrecht heeft in deze tijd, dan zit de kunstenaar maar in een weerbarstige context.
En dat is juist het gemene van het kunstenaar-zijn. Dat zelfs een groot deel van die ‘sluis’, de theoretici, zich over de hoofden van de kunstenaar het fris vinden om de positie, de vorm en de inhoud van de kunst in twijfel trekken. Niemand vraagt zich toch af of muzikanten of romanschrijvers overbodig zijn. Binnen de muziekwereld is er geen discussie gaande over het feit, dat er al zoveel muziek is – er hoeft dan toch niets meer bij te komen? Niemand zegt dat muziek maatschappelijk relevant moet zijn om een bestaansrecht te hebben. Niemand suggereert dat muzikanten in het algemeen zich maar beter moeten toeleggen op het maken van reclametunes, dan zich twee jaar geconcentreerd in een studio op te sluiten om een cd te produceren, omdat hedendaagse muziek ‘uit de tijd’ zou zijn. In de literatuurkritiek heerst niet de tendens om te zeggen: houdt op met schrijven, want er is al genoeg geschreven, u kunt niets nieuws meer verzinnen. Kruip achter die laptop vandaan en schrijf slogans om maandverband te verkopen of school u om tot journalist.
Het is nog een geluk dat kunstenaars zich doorgaans niets van hun entourage aantrekken, eigenwijs genoeg zijn om stug hun werk te blijven maken. En zich in hun soms dompige, soms tochtige, soms heerlijke, soms te krappe en soms te dure universum kunnen terugtrekken; het atelier wat de laatste decennia ‘een ivoren toren’ genoemd wordt. Het zou fijn zijn als critici zich daarop zouden concentreren in plaats van als aasgieren rond de ateliers te cirkelen.