In het ruimteschip dat kunstacademie heet, en waarvan de communicatielijnen met de aarde de meeste tijd uitgevallen zijn, bestaat het leven van de kunstenaar-in-opleiding uit het eten, drinken en dromen van kunst. Het schip lijkt koers te zetten naar de Absolute Vrijheid, maar op de dag van de diploma-overhandiging blijkt het op mysterieuze wijze op aarde te zijn teruggekeerd. Sommige studiegenoten stappen meteen een ander ruimteschip in, met cryptische namen als HISK, Sandberg Instituut, Projectsubsidie of Grote Galerie.
Het ruimteschip van de hoofdpersoon uit dit verhaaltje is onlangs op het aardoppervlak neergestort, na een jarenlange gelukzalige vertraging – met zo nu en dan defecten. Genoeg beeldspraak nu: deze jonge kunstenaar moet een job zoeken, een kunstenaarsstatuut aanvragen, een bank overvallen of gaan paaldansen. De jonge kunstenaar kiest deemoedig voor het zoeken van een job, ondertussen vloekend dat geld de wortel van alle kwaad is. Maar geld is ook de wortel voor het maken van werk, want het atelier kost geld, verf, doek, papier, een computer, inkt, polyester, klei, een camera – kosten allemaal geld. We moeten daar geen doekjes om winden. En ook al wordt er zo nu en dan iets verkocht, het is nooit genoeg voor alles. Want het is alles of niets, bij de jonge kunstenaar. Net zoals op de academie, toen de jonge kunstenaar alles bij de hand had, wat zijn hartje begeerde.
De jonge kunstenaar vraagt zich af wat zijn leraren in die tijd over het leven na de academie te melden hadden. Maar zij meldden daarover helemaal niets, want zij gaven les aan de academie en hadden dus al een job. Hij vraagt zich af wat voor job hij zou kunnen nemen om zijn kunstenaarsschap te kunnen onderhouden. De jonge kunstenaar kan eigenlijk een heleboel, maar daar zijn geen diploma’s voor of getuigenschriften van. Hoe veel boeken hij ook heeft gelezen, hoe goed hij ook kan werken met een computer, met keramiek, hout of verf en hoe mooi zijn ‘master of fine arts’ diploma ook mag zijn, het helpt allemaal niets.
De jonge kunstenaar kent een handjevol mede-jonge-kunstenaars, die al van hun werk lijken te kunnen leven en geen subsidies nodig hebben. Dat zijn de meest gelukkigen. Hij kent er die lesgeven aan een academie. Hij kent er die in een videotheek werken, of in een platenzaak. Die kok zijn, of serveren. Die werken als filmoperateur, als receptionist, als schoonmaker, als assistent-fotograaf. Als opbouwer van tentoonstellingen, winkelbediende of koffiejuffrouw. De mede-jonge-kunstenaar doet vanalles om geld te verdienen om zijn of haar kunstenaarsschap te kunnen volhouden, behalve iets met kunst. De jonge kunstenaar vreest de dag, dat hem wordt gevraagd wat hij doet en hij moet zeggen: “Ik ben hulpkok. Maar ik ben eigenlijk kunstenaar.”. Het lijkt wel Hollywood, waar iedereen eigenlijk acteur is.
Niemand wil een jonge kunstenaar! De jonge kunstenaar heeft een jarenlange training achter de rug, met een uitgebreide lijst van tentoonstellingen, maar kan blijkbaar helemaal niets!
Op de internetsite van de VDAB werkt men wel die illusie. Men kan bij ‘beroep’ eerst een selectie maken uit ‘Kunst, Landbouw, diverse beroepen’. Daarna komt men bij een subselectie: ‘Kunstenaars, artiesten en ondersteuning’. Hierna kan men nog eens selecteren: ‘Kunstenaars’. Binnen de provincie Antwerpen komen hier zo’n 38 jobs. Dat klinkt hoopgevend. Helaas! Want wanneer men binnen de ‘Kunstenaars’ sub-selectie bijvoorbeeld ‘Beeldhouwer’, ‘Fotograaf’ of ‘Kunstenaar, schilder en grafische technieken’ blinkt in een hoekje: 0 jobs.
De jonge kunstenaar haalt diep adem en vindt uiteindelijk een job, we weten niet waar, maar het heeft weinig te maken met zijn kunst. Dan verliezen we hem uit het oog, totdat we hem over een paar jaar misschien zullen tegenkomen bij de opening van zijn eigen, bijna uitverkochte tentoonstelling in een grote galerie. Keep the dream alive!
Januari 2008