2e BRIEF AAN LOKAAL 01 n.a.v. het project GRAFISCHE VORMGEVING DIENT

Eigenlijk is dat hele ‘Graphic Design Festival’ een stom idee. Als je erover gaat nadenken, zoals wij hebben gedaan voor het project ‘Grafisch ontwerp dient’, dan blijkt de hele wereld een display te zijn van grafisch ontwerp. Je ontkomt er niet aan, je loopt constant in een tentoonstelling van grafische ontwerpen in de breedste vormen. Een festival om dit te vieren lijkt me er volledig over: laten we vieren dat het grafisch ontwerp alom aanwezig is. Grafisch ontwerp is een zeer succesvolle voortvloeiing uit het creatieve denkproces van de mens. Grafisch ontwerp is alom vertegenwoordigd en onontkoombaar. Daar kan het grafisch ontwerp an sich weinig aan doen, maar de opkomst van het kapitalistisch economisch systeem des te meer, want een groot deel van het grafisch ontwerp dient ervoor producten aan de man te brengen. Of ruchtbaarheid te geven aan manifestaties. Of boeken leesbaar te maken. Of de weg te wijzen naar het toilet. Grafisch ontwerp dient. En dat is dat.

Daarom hadden in eerste instantie al de virtuele puntjes achter de leus ‘Grafisch Ontwerp Dient (…)’ moeten verdwijnen. Ik wil helemaal geen statement maken over grafisch ontwerp. Erover nadenken doet me voelen alsof ik, als autonoom kunstenaar, het grafisch ontwerp zou moeten dienen binnen de context van het project. Dat greep me naar de keel. Het mooie van autonome kunst – autonoom ‘ontwerp’ eventueel – is dat het niet dient. Het dient niemand en nergens voor en niemand vraagt ernaar. Natuurlijk kun je daar ook weer eindeloos over in kringetjes ronddraaien, maar dat is mijn eigen uitgangspunt. In het uiterste geval dient het mijn eigen gedachten, maar die vallen ook weer onder het kunstenaarsschap, dus dient kunst in de eerste en belangrijkste plaats, alleen maar kunst.

Als bijna het enige overgebleven systeem in een wereld, waarin alles ergens voor moet dienen – met name ‘geld maken’, is dat heel belangrijk. Dan noemt men de kunstenaar maar een stel zelfbevredigende nietsnutten; volgens mij is men gewoon jaloers. En terecht, want tegenover regelmatig terugkerende paniekaanvallen over geld staat een bestaan dat zich zo dicht tegen absolute vrijheid aanschuurt als denkbaar is.

Zelf beleef ik vreselijk veel plezier aan het ontwerpen van flyertjes voor feestjes of het gedachteloos tekenen van imaginaire platenhoezen, of het volledig herontwerpen van mijn website want soms is het bijzonder fijn om wel even iets te dienen. Voor mij is het een hobby, grafisch ontwerp. In het geval van ‘Grafisch Ontwerp Dient’ heb ik, als autonoom kunstenaar, twee onderdelen gediend: de deadline, die ervoor zorgde dat ik na een periode van vertwijfeling de twee weken voor de presentatie van het project in Lokaal 01 in ‘laserfocus’ een animatie kon produceren. Ik houd erg van deadlines, omdat die mijn grenzeloze vrijheid beknotten, zonder zich met enige inhoud te bemoeien. En een lied, ‘Leaving Montreux’, van Mauro & The Grooms, wat een zelfgekozen beknotting is van vorm en inhoud. Ik heb mijzelf een opdracht gegeven, ik liet mij een liedje dienen. In die zin zou het bijna een ‘grafisch ontwerp’ genoemd kunnen worden, behalve dan dat het ‘grafische’ er van af viel. Tegen het einde van de animatie had ik de tekst ‘Leaving Montreux’ door het beeld laten vliegen, als een soort eerste concessie, maar op dit moment ben ik een nieuwe versie aan het maken, waarbij de tekst volledig is verdwenen, want ze is eigenlijk overbodig. Beeldende kunst heeft in principe geen tekst nodig (…).

Ooit won ik de ‘scriptieprijs’ voor de beste scriptie van de Academie voor Kunst & Vormgeving van ‘s-Hertogenbosch. Deze werd in een oplage van 500 exemplaren uitgebracht. De oorspronkelijke versie bestond uit zo’n 28 A4tjes met tekst, soms leesbaar, soms niet, soms een afgerond onderdeel, soms slechts een zin, die niet in een vaste volgorde gelezen hoefde te worden. Omdat dit druktechnisch niet goed mogelijk bleek binnen het beschikbare budget – elke A4 had ook zijn eigen papiersoort – moest ik toen met een grafisch vormgever een soort compromis beslissen, waarbij de scriptie helaas tot een vaste volgorde werd gereduceerd, maar waarbij een dossierachtige vormgeving werd gebruikt, die paste bij de inhoud. Ik was er redelijk tevreden over. Toch heb ik nog steeds het idee dat de scriptie uiteindelijk té vormgegeven werd, de lettertypes waren net niet degene, die ik eigenlijk wilde hebben, de tekst stond té strak op het papier. Misschien dat ik daar een licht trauma aan heb overgehouden, een vooroordeel tegenover grafisch ontwerp in het algemeen, maar daar kan Het Grafisch Ontwerp zelf natuurlijk helemaal niets aan doen.
Voor het volgende ‘Graphic Design Festival’ suggereer ik dan ook dat Lokaal 01 niet meedoet. Of wel, en dan zou heel Breda volgehangen moeten worden met reproducties van kunstwerken, stickers, banners, posters – zonder tekst, alleen ‘sec’ de werken, zodat er in het straatbeeld voor één keer minstens evenveel autonome kunst te zien is als grafische ontwerpen. Een straat in Breda, die een openbare tentoonstelling van kunst wordt in plaats van de gebruikelijke algehele expositie van grafische ontwerpen.

Of dat Lokaal 01 met een festiviteit gaat vieren, dat de autonome kunst niets en niemand dient. Art serves no-one!

Juni 2008
Lees meer >>

1e BRIEF AAN LOKAAL 01 n.a.v. het project GRAFISCHE VORMGEVING DIENT

De belangrijkste reden voor mij om autonoom kunstenaar te willen zijn, is het feit dat het mogelijk is om je leven op deze manier zo dicht mogelijk tegen een illusie van absolute, totale en compromisloze vrijheid van doen en denken in te richten. Binnen het denken zelf, althans, mogen er geen grenzen zijn.

Nu is er voor mij een hele vreemde situatie ontstaan, al bij aanvang van het project ‘Grafische Vormgeving Dient’, want Lokaal 01 heeft mij gevraagd om over grafische vormgeving na te denken als autonoom kunstenaar en daar wringt iets. Ik heb namelijk het gevoel een opdracht te hebben gekregen voor iets, waar ik totaal geen voeling mee heb, tenzij op een heel sterk – zeer toepasselijk – ééndimensionaal niveau. Platenhoezen, logo’s, filmposters, de startsequenties van films zijn allemaal dingen waar ik in geïnteresseerd ben en die soms ergens opduiken in een tekening of installatie, maar die tegelijkertijd worden geadapteerd in mijn eigen wereld, dat wat ik wil zeggen.

Ik heb ernstig nagedacht over grafische vormgeving, maar ik heb er geen mening over en ook geen visie. Ik dacht een ingang tot mijn eigen werk gevonden te hebben met Xanadu, maar op het moment dat dat een serieuze optie zou kunnen worden als project, viel het voor mij in duizend stukjes uiteen, want het slaat nergens op. Het is alweer zo plat als een A4-tje. Het gesprek over Xanadu en het praten over het passen van dit concept binnen de andere werken maakte dit voor mij wel duidelijk.

Angst sloeg me om het hart. Deze morgen – toen je belde, zat ik in mijn schommelstoel met koffie in mijn hand en tranen in mijn ogen – ontdekte ik dat ik in paniek ben geraakt omdat ik het gevoel heb beknot te zijn in mijn vrijheid van denken binnen mijn autonoom kunstenaarsschap. Door de zwarte wolk ‘Grafische Vormgeving Dient’, die sinds een kleine maand boven mijn hoofd hangt. Faalangst steekt de kop op, ik vrees een slecht werk te maken, dat binnen het hele project, maar ook binnen mijn eigen werk kant noch wal raakt, ook al hussel je alle letters van de wereld door elkaar.

De hele week heb ik halve testjes gerenderd voor een 3D-loop. Ik heb verschillende platenhoezen virtueel nagemaakt. Ik heb nagedacht over het binnenbrengen van een echt billboard (dat kan nog ooit iets worden, overigens, als installatie – al weet ik niet of dat voor nu zou zijn). Ik word overspoeld met vage ideeën en onaffe plannen, waar ik het allemaal benauwd van krijg als ik ze in gedachten in het project plaats.

Alleen als ik in een onbewaakt ogenblik het ‘GVD’ (niet toevallig GodVerDomme, zeker) project vergeet, voel ik de ongecontroleerde lichtheid van het bedenken van beelden even terugkomen.

Ik ben niet onbekend met opdrachten. Ik maak wel eens illustraties voor het populair wetenschappelijk tijdschrift KIJK, ik fabriceer soms flyers voor feestjes. Ik heb zelfs ooit een cd-boekje en logo ontworpen voor de doom-metalband van mijn broertje. Dit doe ik allemaal met veel plezier. Soms gebruik ik fragmenten van mijn werk daarin. Ik beschouw deze dingen ook als randgebieden van mijn werk als kunstenaar, maar binnen de context van deze tentoonstelling in Lokaal 01 is op de één of andere manier de overlap te groot. Ik voel me, nogmaals, aangetast in mijn vrijheid van denken als autonoom kunstenaar en dat benauwt en beangstigt mij. Heel interessant eigenlijk.

Vandaag kon ik in theorie wel naar Lokaal 01 komen, maar er zit wat praktisch tussen in verband met mijn recente verhuizing - en ook wil ik eigenlijk niet, want ik heb gemerkt dat het praten over het hele project in een groep, zoals vorige week, me sterk ontmoedigt. Ik moet er even zelf uit zien te komen. Misschien vat ik het wel te serieus op, maar goed, ik neem mijn kunstenaarsschap sowieso serieus.

Er zijn een aantal dingen, die ik kan doen.
Ik kan me volledig terugtrekken uit het project, maar ik sta al op de uitnodiging (haha) en ik wil dat ook niet, want dat zit niet in mijn aard. Wie ‘a’ zegt moet ook ‘b’ zeggen (hup, daar zit, voor een ander mens dan ik, alweer een grafisch aspect in:
A, B,
lettertjes, fonts – weeral een chaotisch pad dat bewandeld kan worden). Dus dat is geen optie.

Ik kan er eens voor kiezen om geen ‘beeld’ te maken. Dat is ook iets wat in principe tegen mijn kunstenaarsschap indruist, omdat ik op het standpunt sta, dat ik niet voor niets een beeldend kunstenaar ben. Ik zou een uitzondering kunnen maken, misschien de wand waar nu triestig Xanadu op staat, helemaal hoogglans wit te schilderen en verder alleen te schrijven, tekst te gebruiken om mijn moeilijkheden met GVD uit te leggen, de benauwdheid, die ik voel te omschrijven of juist de vrijheid te vieren, die ik zoek.

Ik kan alle halve gedachtes, tekeningetjes en beelden over het project op een wand hangen, loopjes projecteren van probeersels in animaties. De dode sporen laten zien.

Ik kan een billboard in de ruimte boven zetten, met de voorkant gericht naar de muur, de achterkant naar de ingang. Ik kan wat met licht doen. Ik kan een heleboel in principe. Het probleem is, dat ik niet weet of ik dat wil binnen deze context.

Ik hoop, Lokaal 01, dat ik hiermee – niet in de meest heldere bewoordingen misschien – mijn worsteling met het hele gegeven heb uitgelegd.

Mei 2008
Lees meer >>

COLUMN hART IX: Waarom Vrouwen Slechtere Kunst Maken Dan Mannen

Op mijn academie bestond meer dan vijftig procent van de studenten uit vrouwen. In mijn laatste jaar was zelfs driekwart vrouw. Binnen de culturele sector werken meer vrouwen dan mannen, tenzij op hoge posities: dat zijn meestal mannen. Wat ik zie aan kunst wordt voor meer dan tachtig procent door mannen gemaakt. Nan Goldin en Pippilotti Rist zijn enkele van de weinige wereldwijde vrouwelijke kunst-supersterren.

Je zou logischerwijs kunnen redeneren dat, omdat er meer kunst door mannen wordt gemaakt er ook relatief betere kunst door mannen gemaakt wordt. Dat is een kwestie van statistiek. Maar waar blijven al die afgestudeerde vrouwelijke kunstenaars? Ligt het aan een gebrek aan motivatie voor de race naar eeuwige roem? De algemene opvatting lijkt te zijn dat vrouwen niet zo ambitieus zouden zijn, ze kiezen uiteindelijk voor zekerheid, een vaste baan (in het cultuurwezen bijvoorbeeld) en het moederschap. Dat wil niet zeggen dat velen niets meer uitvoeren. Veel vrouwen maken zichzelf wijs dat het zelf produceren van kinderkleren ook een artistieke bezigheid is. Of ze beginnen eindeloos hun eigen kind te schilderen in een steeds rozer wordend kleurenpalet. Of hun werk wordt uit praktische overwegingen niet groter dan een a4’tje. Kortom, de scherpte wordt er vanaf gemoederd.

Natuurlijk zijn er vrouwen, die moeder zijn en tegelijkertijd fatsoenlijke kunst kunnen maken, maar in de praktijk blijkt het moeilijk te combineren, net zoals bij zoveel andere beroepen, waarbij vrouwen het loodje leggen als het gaat om een zogeheten professionele carrière.

Dit verklaart voor een deel waarom er zoveel minder vrouwelijke kunstenaars op een acceptabel niveau bezig zijn, maar het feit blijft dat er dan nog in verhouding zwakker werk wordt gemaakt door vrouwen dan door mannen. Dit wordt vaak duidelijk op tentoonstellingen waarbij alleen maar werk te zien is dat door vrouwen is gemaakt. ‘Vrouwenkunst’-tentoonstellingen, eventueel opgezet uit emancipatoire overwegingen, doen over het algemeen pijn aan de ogen. Het is al twijfelachtig om kunst te maken, die refereert aan het eigen vrouwschap of aan ‘vrouwenkunst’, maar het is absoluut onzinnig om tentoonstellingen te maken, waarvan de selectie plaatsvindt op basis van geslacht. Dat is een soort zelfdiscriminatie. Het legt de nadruk op een verschil dat er niet zou moeten zijn. Kunst moet goed zijn, niet vrouwelijk of mannelijk. Je ziet toch ook nooit een tentoonstelling samengesteld met alleen mannen, alleen omdat het mannen zijn.

Vrouwen en mannen zijn verschillend op een aantal vlakken. Anders, niet beter of slechter. Dus waarom maken vrouwen in plaats van ‘anders’ werk, veelal slechter werk dan mannen? Volgens mij komt het doordat vrouwen over het geheel genomen de neiging hebben om te relativeren. Vrouwen nemen de pijn weg met een kusje op de geschaafde knie.

Als er iets is dat een vrouwelijk kunstenaarschap in de weg staat, dan is dat het relativeren. Relativeren schaaft de scherpe kantjes van een idee, van een uitvoering. Veel vrouwen lijken hun werk en hun kunstenaarschap sneller weg te relativeren, totdat er iets over blijft dat een slap aftreksel is van wat mannen, minder gehinderd door zelfrelativering, kunnen produceren. Relativeren is compromissen sluiten in je eigen hoofd. Mannen zijn van nature wat egocentrischer en kunnen, vaak met een relativerend element naast hen in de vorm van een echtgenote of vriendin, zich heerlijk compromisloos storten op hun kunstenaarschap.

Er is niet echt een oplossing voor de algehele zwakte van de ‘vrouwenkunst’. Ik zal dan ook nooit naar mijzelf verwijzen als een kunstenares. Ik associeer daar bezigheden mee als therapeutisch aquarelleren en het dragen van paarse gewaden. Ik ben een kunstenaar, die toevallig ook een jongedame is.

Mei 2008



Vrouwenkunst, die over het 'vrouw'-zijn handelt, is misschien nog wel het allerergste. Een gebrek aan fantasie, gecombineerd met een geforceerde übergeëmancipeerde attitude, denk ik.


Een vrouwonvriendelijk lied van de Antwerpse Lovehandles!
Lees meer >>

COLUMN hART VIII: Copy & Paste

In een exponentieel tempo stapelen de nieuwe media zich op en bij elk nieuw medium hoort de discussie of dit nieuwe medium het oude zal verdringen. Nu is het mensen eigen om negentig procent van hun tijd nietszeggend vol te leuteren, maar om dezelfde discussie bij ieder medium te herhalen is volstrekte tijdverspilling. Natuurlijk, zodra er een nieuw medium de kop opsteekt springen de kunsten er bovenop. Vooral de beeldende kunst staat altijd in de startblokken om het nieuwste medium te adapteren.

Toen video nog in de kinderschoenen stond was daar Nam June Paik. Video werd pas betaalbaar en algemener in de loop van de jaren ’80, maar in de jaren ’90 leek opeens iedere kunstenaar zich, niet gehinderd door enige kennis van het bewegend beeld, op video te storten. Een puinhoop van verrotte kunstproductie was het gevolg, maar gelukkig is het nieuwe van filmpjesmaken er inmiddels vanaf en wordt de kwaliteit van wat er over blijft steeds hoger. Overigens blijft het werk van Paik nog altijd stevig overeind staan. Dat zal bij verreweg de meeste videowerken, die de afgelopen decennia in elkaar zijn gestoken zeker niet het geval zijn. De opkomst van video als medium wil niet zeggen, dat er niemand meer schildert of beelden maakt, want dat blijkt gewoon door te gaan.

Niets kan dan ook de plaats in nemen van schilderen, tekenen of beelden maken. Wie dat beweert is gek. Digitale media staan er naast, niet erboven of eronder. De uitvinding van de drukkunst, als eerste in houtsnedevorm rond het jaar 1000 in Europa opgedoken, heeft het tekenen, schilderen en beeldhouwen niet vervangen. Waarom zou Photoshop dit wel doen? Als er een nieuwe techniek beschikbaar is, zal deze modieus gevonden worden en dus in eerste instantie veel belangstelling trekken. Dat is met alles zo: wat nieuw is, is interessant en in de mode. Maar niets blijft altijd nieuw.

De mogelijkheden tot het externaliseren van ideeën zijn alleen verbreed: fotografie, film, video, animatie, 3D-animatie, 3D-beeldhouwen, beeldbewerking, performances, collages, zeefdrukken, ‘fabben’ (dat is in 3 dimensies printen, waarbij een object, dat in een 3D scanner wordt gescand of in een 3D-programma geconstrueerd wordt in laagjes wordt ‘geprint’), audio, installaties, diaprojecties en ga zo maar door.

De kunsten zuigen alles op, verhakselen het en spugen het resultaat uit. In poëzie wordt gerefereerd aan films, in films aan literatuur, in literatuur aan beeldende kunst, beeldende kunst gebruikt theatertechnieken, theater gebruikt video, video vloeit samen met geluid, muziek en poëzie slapen op één kussen.

Dat is toch fantastisch, het is bijna waar de Russische constructivisten van droomden. ‘Cross-over’ is nu al enige tijd verschrikkelijk hip. Het is hippies-dansend-in-een-bloemenweide-mooi dat iedereen met elkaar kruisbestuivingen teweegbrengt, maar het zorgt ervoor dat het soms pijnlijk duidelijk wordt dat de meest enthousiaste mediavlinders eigenlijk geen kaas gegeten hebben van de media die ze bedienen. De kunstenaar jat een beetje van dit, een beetje van dat en daar hebben we dan zogenaamd een ultranieuwe combinatie. Misschien is wel het allerbelangrijkste medium op dit moment ‘copy & paste’.

Niet dat het kopieëren vanuit andere media iets nieuws is, natuurlijk. De hele geschiedenis zit vol met werken uit welk medium dan ook, die verwijzen naar andere werken in alle media die er op dat moment bestonden.

Zo zie je maar weer, je kunt als kunstenaar nog zo je best willen doen om iets volledig Nieuws en nog onbestaands te maken, voordat je het weet zit je weer in het vaarwater van de Geschiedenis. Dat is een vreselijk demotiverende en heerlijk geruststellende gedachte tegelijk.

(En dan ga ik nu mijn tekening in Indische inkt digitaal fotograferen, in Photoshop bewerken en in mijn 3D-programma als alpha-layer invoeren om er een virtuele zonsondergang aan toe te voegen)

April 2008

Lees meer >>

COLUMN hART VII: Een Dakraam op de Wereld

Ooit, in een ver verleden, is het idee ontstaan dat kunstenaars het beste zouden gedijen op zolderkamertjes. Geld-, liefdeloos en eenzaam zou de kunstenaar tot de schepping van zijn beste werk komen, dat nooit bij leven erkend zou worden maar pas enkele decennia na het overlijden van de kunstenaar zou worden beschreven in superlatieven.

Dat is een overgeromantiseerde gedachte. De kunstenaar heeft misschien meer rust aan zijn hoofd nodig om zijn werk te kunnen doen dan de meeste mensen, maar daar staat tegenover dat de kunstenaar bijzonder bedreven is in het op café gaan, het deelnemen aan etentjes en het bezoeken van feestjes. Zo asociaal en eenzaam is de kunstenaar niet.

Ook zijn verreweg de meeste kunstenaars naarstig aan het tentoonstellen of zichzelf anderszins naar buiten aan het brengen. Wat men maakt moet gezien worden, waarvoor zou de kunstenaar het anders maken? Natuurlijk maakt de kunstenaar werk voor zichzelf, maar als het daarbij zou blijven zou het hele concept ‘kunst’ iets totaal anders zijn: privé en geheim. Mensen, die dingen maken, willen dat dat werk gezien en erkend wordt en bij voorkeur ook nog bejubeld.

Dat wil niet zeggen dat alle kunstenaars rijk en beroemd willen worden, maar veel kunstenaars hopen zichzelf op de een of andere manier op de wereldkaart te zetten. Dat zit in het systeem van het kunstenaarsschap. Kunstenaars zijn geen kunstenaars omdat ze een ‘low profile’ willen houden. Kunstenaars hebben de neiging om weinig mogelijkheden voorbij te laten gaan om hun werk te kunnen laten zien.

Vreemd genoeg staat juist een groot aantal kunstenaars wantrouwig of onverschillig tegenover het gebruik van het medium televisie voor het verspreiden van kunst, omdat televisie per definitie letterlijk en figuurlijk nogal plat is. Televisie heeft echter een groot voordeel. Het heeft een heel groot bereik. Doordat het potentiële publiek via het scherm kunst binnenkrijgt kunnen mensen, die normaal gezien niet snel een tentoonstellingsruimte binnenstappen, over hun drempelvrees geholpen worden. Dus kan televisie er aan bijdragen om de belangstelling voor kunst vergroten, wat goed is voor de kunst in het algemeen en de kunstenaar in het bijzonder.

Binnenkort wordt het televisieprogramma ‘De Canvascollectie’ uitgezonden op Canvas. Dit is een soort ‘Idool’ voor kunstenaars, met provinciale voorrondes en jury’s en camera’s. Iedereen die wat te laten zien had, kon zich inschrijven. Er waren doorheen Vlaanderen meer dan 3500 inschrijvingen, variërend van bekende namen uit de kunst tot uw aquarellerende buurvrouw.

Helaas hebben een aantal hardwerkende jonge kunstenaars hun werk niet inzonden voor ‘De Canvascollectie’. Misschien komt dat door de angst voor de manipulatie van de redactie, de montage en het toevoegen van dramatiserende muziekjes en commentaarstemmen. Televisie is een kanaal, een manier om informatie door te sluizen, voornamelijk met als doel te entertainen. Men moet televisie daarom niet te serieus opvatten. Alleen al uit humoristische overwegingen hadden alle kunstenaars hun werk moeten inzenden.

Doordat veel jonge kunstenaars het niet zien zitten om hun werk binnen de context van televisie te tonen, blijft het interessantste en meest recente deel van de kunst nog steeds onzichtbaar. Dat is in bepaalde opzichten een aantrekkelijke gedachte. Het is relatief veilig, want als je drie seconden op televisie komt met je werk en de redactie van het programma uit entertainment-overwegingen juist die drie seconden besluit uit te zenden waarin je per ongeluk uit verband getrokken gestotterde stommiteiten uitkraamt, dan is daar niets meer aan te doen. Heel je reputatie naar de haaien in drie seconden. Het is een risico, maar men moet bereid zijn dat risico te nemen voor de verspreiding van kunst. De kans bestaat dat er dan een verdieping in het programma zou worden aangebracht. Televisie kan laten zien dat we er zijn en dat we wel degelijk midden in de wereld staan. En dat we niet geld-, liefdeloos en eenzaam zogenaamd ons lijden cultiveren, verstopt op zolderkamertjes.

Maart 2008
Lees meer >>

COLUMN hART VI: Jeder Kuenstler ist ein Mensch

En opeens waren we kunstenaars. Niet het meest voor de hand liggende beroep, met allerhande haken en ogen zoals een chronische onzekerheid op het gebied van geld, ruimte en artistieke kwaliteiten, maar wel een beroep waarin absolute, totale en compromisloze vrijheid bestaat. Bij navraag blijken de meeste kunstenaars niet uit een artistiek nest te komen. Wij hebben ouders met een regulier beroep. Vaak komen we uit de hogere middenklasse. Onze ouders hadden wat geld en wilden ons gelukkig zien. Als dat betekende, dat we liever voor een opleiding kozen, die niet direct van commercieel nut leek, dan mochten we daar naartoe. Misschien omdat onze ouders zelf die keuze niet konden maken. Misschien omdat in de jaren ’70 en ’80, waarin wij opgroeiden, de economie van onze landen zoveel sterker werd. We zouden toch allemaal rijk worden. En dat is ook zo, we staan niet berooid op straat, we kunnen nog naar de Delhaize voor onze boodschappen en hoewel we soms het niet meer zien zitten, mogen we eigenlijk niet klagen. We hebben ook altijd onze ouders nog, om op terug te vallen. Zo blijven we eeuwig pubers en dat lijkt precies te zijn wat we willen. We zijn tenslotte geen kunstenaars geworden om ‘gewoon’ en ‘volwassen’ te worden. Wij willen niemand ons laten vertellen dat we elke dag van negen tot vijf moeten werken, al moeten velen van ons dit een paar dagen in de week zich laten welgevallen. Wij zijn tussen de 25 en 40 jaar en nog nooit getrouwd, hebben geen kinderen, kunnen op dinsdagavond op café gaan zitten en werken door tot diep in de nacht. We geven feestjes, we luisteren muziek, we lezen boeken. Alles wat er aan informatie binnenkomt, wordt verwerkt tot kunst. We willen nooit ouder worden. Wij koesteren onze illusies, hoop en dromen. Wij katapulteren onszelf zo nu en dan met 350 kilometer per uur tegen betonnen muren op.

Onze leraren op de academie zeiden het al tegen ons: er zit niemand op jullie te wachten. Veel van onze voormalige medestudenten haakten al af; het wilde niet lukken met het werk of met het doorkrijgen van de ongeschreven regels en wetten van de kunstwereld. Ze konden niet tegen de relatieve eenzaamheid van het maken. De onzekerheden. Ze hadden andere prioriteiten: een vaste baan, een relatie, kinderen. Allemaal belangrijke dingen, maar wij stellen die uit. Daar zijn we heel goed in. Als er een jaar weinig gebeurt op het gebied van tentoonstellingen, belangstelling voor ons werk of er twijfel is over ons eigen kunnen, steken we de kop in het zand en ploegen we twee keer zo hard door. We proberen zo min mogelijk ons eigen nut voor de samenleving en cultuur in het algemeen af te vragen, omdat het antwoord zo ingewikkeld is.

We worden regelmatig door mensen gezien als een stel parasieten, levend van subsidies, gemeenschapsgeld, rondhangend in luilekkerland. Voor de grotere culturele instanties zijn we vaak een wegwerpproduct. Vervangbaar en voor elk concept inzetbaar, het liefst onbetaald en dankbaar.

Naast alle betaalde jobs, die we moeten nemen om te overleven, willen we bijna elke dag een nieuwe tekening maken, of iets schrijven. Of een dossier samenstellen, een website leren maken, een tentoonstelling zien. Ter ontspanning gaan we naar openingen van medekunstenaars, want dan komen we nog onder de mensen en kunnen we zien wat er gaande is. Als hobby stellen we magazines samen, verzamelen we interessante ideeën, lezen we boeken, kijken we films, zijn we DJ’s. Zodra de mogelijkheid zich voordoet, vertrekken we spoorslags naar het buitenland – voor een artist in residency, een speciaal project of voor altijd.

We hebben het druk. Onze bazen eisen dat we ons bed uitkomen om hard aan het werk te gaan, ook al moeten we soms doorgaan tot twee, drie of vier uur ’s nachts. Onze bazen willen dat we in het weekend doorwerken. Onze bazen laten ons zelden met rust, want ze willen resultaten zien.

Wij zijn hele strenge bazen. Volgens de arbeidswetgeving zou het eigenlijk zo niet mogen.

Februari 2008
Lees meer >>

COLUMN hART V: Rhizômes en Ringtones

Slavoj Zizek is een Marxist en Lacanist en hij is hot. Als bij u geen bel gaat rinkelen, moet u hem maar eens op youtube intypen, daar vindt u hem zo. Youtube is ook hot, dus dat valt mooi samen en bent u ineens dubbel hip. Er is een documentaire over hem te vinden, genaamd “Zizek!”. Deze begint met een kleine overpeinzing over liefde (“Love, to me, is extremely violent”). Ergens anders op deze dvd staat hij voor de universiteit van Ljubljana, waar hij in dienst is, maar hooguit eens per jaar daadwerkelijk komt. Hij zeg daar: “Aethicly I exept only jobs where I’m paid for doing nothing, with no obligations.”. En iets verder “This is the reason why I would never ever be employed in the United States. There you have the strange notion that you have to work for money.”. Volgens wikipedia, ook al zo hot, is Zizek 'the Elvis of cultural theory'. De rest zoekt u zelf maar op. U gaat u waarschijnlijk amuseren en misschien ook ergeren tegelijkertijd.

Toen ik op de academie zat was Gilles Deleuze de denker, waar iedereen het over had. Dat had vast iets te maken met de opkomst van het internet en Deleuzes ideeën over het ‘rhizôme’, netwerken, regels en mazen in het net. Deleuze zelf is, net als Lacan, onleesbaar op het irritante af, maar één van de strekkingen van het hele ‘rhizôme’-denken komt neer op het volgende: hoe ingewikkelder een netwerk, in dit geval een samenleving, hoe meer conventies er zijn om je als individu in een samenleving aan te conformeren. Des te strakker zet het net zich vast. Hoe strakker het net, hoe eenvoudiger het is om een hand uit te steken door de mazen van dit net. Het wordt veel gemakkelijker jezelf buiten de regels van de samenleving te plaatsen. Soms heeft dit trieste gevolgen, naamloze daklozen en ongeregistreerde asielzoekers staan buiten dit net bijvoorbeeld, maar soms kan het hele ‘binnen-het-net’ en ‘buiten-het-net’ ding hele vreemde posities voortbrengen.

Kunst, en kunstenaars, nemen zo’n merkwaardige positie in. De kunstenaar wordt steeds meer geacht zich te conformeren naar de sociale en politieke status quo in de Westeuropese landen, die sociaal-liberaal kapitalisme genoemd zou kunnen worden. Alles draait hierbij om geld maken. De meeste mensen doen hun werk, en vaak met plezier, maar ze doen dit in principe om geld te maken. Kunstenaars willen kunst maken. Natuurlijk willen kunstenaars ook geld maken, liefst heel veel, maar in eerste instantie omdat ze kunst willen maken, om het atelier en de materialen, die hiervoor nodig zijn bij elkaar te verdienen. Niet per sé voor hun twee auto’s, hun drie vakanties per jaar of hun up-to-date cinemascopische televisieset. Allemaal zeker leuke dingen, maar geen prioriteiten voor de gemiddelde kunstenaar.

Nu is het in zo’n kapitalistische samenleving zo, dat als er op grote schaal gestopt zou worden met het aanschaffen van allerlei prullaria, met als grote uitwas de ‘ringtones’ voor gsm’s (wat een non-uitvinding!), het hele systeem zou instorten. Dus is het maar goed, dat de meeste mensen braaf doen wat er van hen wordt verwacht. En eerlijk is eerlijk, ik koop ook wel eens iets waarvan ik nu niet direct het nut van kan aantonen, dus de kunstenaar doet gewoon mee. Tot een bepaald niveau. Want in sommige dingen zijn de kunstenaars een stel idealistische hippies. Hippies leefden nog in een tijd, dat mensen op straat zichzelf definieerden met termen. Iemand noemde zichzelf een communist, een existentialist, een linkse hegeliaan, een Leninist, een revolutionair. Wel, nu zijn we allemaal sociaal-liberale kapitalisten, of we willen of niet. Zelfs de punks van nu kopen hun kleren vooraf gescheurd voor kapitalistische prijzen bij winkelketens. Alles is geinstitutionaliseerd en dat probeert de politiek (dus de samenleving) ook op regelmatige basis met de kunst te doen.

Kunst is, aan één kant, een produkt. Aan de andere kant is het, nou ja, een idealistische uitwas van een genetische programmatie. Niemand vraagt om ons, maar we zijn er wel, dus wat doen we er mee? Kunst is op economisch vlak een vrij zinloos concept. Om te overleven is het niet nodig. Men kan het niet eten. Misschien hebben de kunstenaars wel een marketingbureau nodig. Ik stel voor hetzelfde bureau te nemen als datgene, dat de ‘ringtones’ aan de man kan brengen. Zij lijken me zeer capabel in het verkopen van zinloze concepten, die je niet kunt eten.

Januari 2008


Lees meer >>

COLUMN hART IV: Geld is de Wortel van Alle Kwaad

In het ruimteschip dat kunstacademie heet, en waarvan de communicatielijnen met de aarde de meeste tijd uitgevallen zijn, bestaat het leven van de kunstenaar-in-opleiding uit het eten, drinken en dromen van kunst. Het schip lijkt koers te zetten naar de Absolute Vrijheid, maar op de dag van de diploma-overhandiging blijkt het op mysterieuze wijze op aarde te zijn teruggekeerd. Sommige studiegenoten stappen meteen een ander ruimteschip in, met cryptische namen als HISK, Sandberg Instituut, Projectsubsidie of Grote Galerie.

Het ruimteschip van de hoofdpersoon uit dit verhaaltje is onlangs op het aardoppervlak neergestort, na een jarenlange gelukzalige vertraging – met zo nu en dan defecten. Genoeg beeldspraak nu: deze jonge kunstenaar moet een job zoeken, een kunstenaarsstatuut aanvragen, een bank overvallen of gaan paaldansen. De jonge kunstenaar kiest deemoedig voor het zoeken van een job, ondertussen vloekend dat geld de wortel van alle kwaad is. Maar geld is ook de wortel voor het maken van werk, want het atelier kost geld, verf, doek, papier, een computer, inkt, polyester, klei, een camera – kosten allemaal geld. We moeten daar geen doekjes om winden. En ook al wordt er zo nu en dan iets verkocht, het is nooit genoeg voor alles. Want het is alles of niets, bij de jonge kunstenaar. Net zoals op de academie, toen de jonge kunstenaar alles bij de hand had, wat zijn hartje begeerde.

De jonge kunstenaar vraagt zich af wat zijn leraren in die tijd over het leven na de academie te melden hadden. Maar zij meldden daarover helemaal niets, want zij gaven les aan de academie en hadden dus al een job. Hij vraagt zich af wat voor job hij zou kunnen nemen om zijn kunstenaarsschap te kunnen onderhouden. De jonge kunstenaar kan eigenlijk een heleboel, maar daar zijn geen diploma’s voor of getuigenschriften van. Hoe veel boeken hij ook heeft gelezen, hoe goed hij ook kan werken met een computer, met keramiek, hout of verf en hoe mooi zijn ‘master of fine arts’ diploma ook mag zijn, het helpt allemaal niets.

De jonge kunstenaar kent een handjevol mede-jonge-kunstenaars, die al van hun werk lijken te kunnen leven en geen subsidies nodig hebben. Dat zijn de meest gelukkigen. Hij kent er die lesgeven aan een academie. Hij kent er die in een videotheek werken, of in een platenzaak. Die kok zijn, of serveren. Die werken als filmoperateur, als receptionist, als schoonmaker, als assistent-fotograaf. Als opbouwer van tentoonstellingen, winkelbediende of koffiejuffrouw. De mede-jonge-kunstenaar doet vanalles om geld te verdienen om zijn of haar kunstenaarsschap te kunnen volhouden, behalve iets met kunst. De jonge kunstenaar vreest de dag, dat hem wordt gevraagd wat hij doet en hij moet zeggen: “Ik ben hulpkok. Maar ik ben eigenlijk kunstenaar.”. Het lijkt wel Hollywood, waar iedereen eigenlijk acteur is.

Niemand wil een jonge kunstenaar! De jonge kunstenaar heeft een jarenlange training achter de rug, met een uitgebreide lijst van tentoonstellingen, maar kan blijkbaar helemaal niets!
Op de internetsite van de VDAB werkt men wel die illusie. Men kan bij ‘beroep’ eerst een selectie maken uit ‘Kunst, Landbouw, diverse beroepen’. Daarna komt men bij een subselectie: ‘Kunstenaars, artiesten en ondersteuning’. Hierna kan men nog eens selecteren: ‘Kunstenaars’. Binnen de provincie Antwerpen komen hier zo’n 38 jobs. Dat klinkt hoopgevend. Helaas! Want wanneer men binnen de ‘Kunstenaars’ sub-selectie bijvoorbeeld ‘Beeldhouwer’, ‘Fotograaf’ of ‘Kunstenaar, schilder en grafische technieken’ blinkt in een hoekje: 0 jobs.

De jonge kunstenaar haalt diep adem en vindt uiteindelijk een job, we weten niet waar, maar het heeft weinig te maken met zijn kunst. Dan verliezen we hem uit het oog, totdat we hem over een paar jaar misschien zullen tegenkomen bij de opening van zijn eigen, bijna uitverkochte tentoonstelling in een grote galerie. Keep the dream alive!

Januari 2008
Lees meer >>

COLUMN hART III: De Pauwenveer en de WC-pot

Het duurde even, maar we zijn dan toch uiteindelijk Hier en Nu aangekomen. Eerst pompte het heelal zichzelf op en klonterde materie samen om sterrenstelsels en planeten te vormen. Op deze planeet moest er water komen, en zuurstof. Daarna kwamen er bacteriën, meercelligen, plantjes en diertjes. Toen werd de placenta ontwikkeld en daarmee de zoogdieren. Eén van die zoogdieren was een aapachtige, die evolueerde naar de – u raadt het al – mens. Het hele proces vanaf de eerste bacterie werd, en wordt, gestuurd door iets dat ‘natuurlijke selectie’ heet, maar dat betekent meer dan alleen maar ‘de sterkste overleeft’, want evenzeer krachtig is de ‘seksuele selectie’. De seksuele selectie werd in het leven geroepen op het moment dat sommige cellen, of celgroepen, niet meer wilden ‘voortplanten’ via eenvoudige celdeling, waarbij iedere cel een kopie is van de voorgaande, maar besloten om een andere groep cellen aan te wijzen als ‘het andere geslacht’. Er zijn ook mannetjes- en vrouwtjesbomen, dus het is iets dat al heel vroeg in de evolutie op deze aarde is gebeurd.

Het is zaak om bij dit biologische selectieproces goed in de gaten te houden of de eventuele aanstaande paringspartner uiterlijke tekenen vertoont van een goede ‘genetische fitness’ op meerdere vlakken, ook al zou dit soms tegen de voordelen van de natuurlijke selectie in gaan. Een bekend voorbeeld is de pauw. Een mannetjespauw heeft een hele grote staart. Hoe groter en hoe mooier de staart, hoe liever de vrouwtjespauwen hem kiezen als doorgeefluik voor althans de helft van haar genen. Maar de staart van een mannetjespauw zorgt er wel voor dat hij veel minder snel kan wegvluchten voor een vos. Vanuit het standpunt bekeken van de natuurlijke selectie kan men zich afvragen waarom die staart er dan is.

Mensen zijn nogal kale en kleurloze wezens om te zien vergeleken met de meeste andere zoogdieren. Als bij de vroege mens de selectieprocedure zich zou hebben beperkt tot mooie, gespierde en symmetrische lijven, dan zou de hele wereld nu uit supermodellen bestaan. Kijk om u heen en u ziet dat dit niet het geval is. Kortom, er moet iets zijn, waarop wij nog meer selecteren. De meest waarschijnlijke kandidaat is onze hersenen. We hebben hele grote hersenen, de grootste, in verhouding tot ons lichaam, van alle diersoorten. De nadelen zijn onder meer de pijnlijke bevalling van ons nageslacht en sporadische nekpijn. De meest belangrijke bijwerking van de ontwikkeling van onze zelfreflecterende intelligentie is een nieuw soort evolutie: de culturele evolutie.

De omvang van onze hersenen an sich is voor onze selectieprocedure niet zo belangrijk, het gaat er meer om wat je ermee doet. Oplossingen bedenken voor problemen, bijvoorbeeld. Of een hele goed oog-hand coördinatie hebben. Of verhalen kunnen bedenken. Of een paard zien rennen, en dat natekenen in een grot om redenen waar wij naar kunnen gissen, maar dat als neveneffect heeft dat de tekenaar in kwestie hiermee een bepaalde graad van genetische fitness aangaf en zich hiermee hoger op de ladder van begeerlijkheid voor het andere geslacht zette.

Kunst maken zou een uit de hand gelopen blauw oog in een pauwenveer kunnen zijn. Eeuwenlang werd de bekwaamheid van een kunstenaar afgemeten aan zijn of haar mogelijkheden om een beeld te maken uit het niets, dat iets moest voorstellen dat gekoppeld was aan de werkelijkheid, of de religieuze werkelijkheid. Hoe dichter die werkelijkheid werd benaderd, hoe knapper de kunstenaar. Lichte verschuivingen in stijl staan in die eeuwen niet in verhouding tot de komst van Marcel Duchamp en zijn wc-pot. De wc-pot was een kwestie van tijd. Tenslotte had de gefotografeerde werkelijkheid de geschilderde werkelijkheid al overtroffen, in de ogen van een groot deel van de mensheid.

Hier en Nu zitten we dan, als hedendaagse kunstenaars tegenover de Rest van de Wereld, met een biologisch sociaal cultureel probleem opgescheept, wat binnen het meest recente deel van onze culturele evolutie nog niet goed is opgelost. Want hoe meet je als argeloze seksueel selecterende partij in vredesnaam de genetische fitness af van iemand, die een wc-pot in een museum plaatst?

December 2007
Lees meer >>

COLUMN hART II: De Kunstenaar op Sociale Evenementen

Zo nu en dan heeft een mens een familiefeestje. Ook de kunstenaar, want niets menselijks is ons vreemd. Onvermijdelijk is het dan, dat er vragen gesteld gaan worden door een verre nicht of oudoom. Meestal is de kunstenaar de enige in de familie, die in dat vakgebied zit. De verre neef of oudtante weet wel dat je kunstenaar bent, maar is een leek op het gebied van kunst. Het gesprek begint dan ongeveer zo: “Jij bent toch de zoon/dochter van die of die? Ik hoor dat je kunst maakt. Schilder je?”, bijna onmiddellijk gevolgd door: “En kun je er van leven?”.

Als je een schilder bent, is de eerste vraag al opgelost. Meestal zal de gesprekspartner een voorbeeld aanhalen van een buurman of de dochter van een collega, die respectievelijk bij de lokale tekenclub zit of juist op de academie is aangenomen. In malicieuze gevallen zal men beginnen over Picasso en ‘dat kan mijn kleine broertje ook’. Maar men kan zich wel voorstellen, dat een schilderij verkocht kan worden om bijvoorbeeld boven de bank te hangen.

Het wordt al moelijker, wanneer je als kunstenaar niet schildert, maar fotografeert. Omdat iedereen tegenwoordig met digitale camera’s rondwandelt, wordt fotografie een soort ‘algemeen bezit’. Foto’s maken is gemakkelijk, dat kan iedereen, is het idee. Als autonoom fotograaf kun je nog geld verdienen binnen je vakgebied met opdrachten, en daarmee is de nieuwsgierige vragensteller meestal wel bevredigd. Zolang een autonoom fotograaf maar niet de frase ‘vrij werk’ gebruikt voor zijn of haar eigen ding, want dat is volgens mij een indicatie dat deze helemaal niet meer autonoom fotografeert, tenzij als hobby.

Helemaal ingewikkeld is het, als je jezelf bezig houdt met het maken van installaties. Omschrijf maar eens een installatie aan een leek, zodat deze begrijpt waar je je mee bezig houdt. Als je begint met: “Ik werk met de ruimte”, is de eerste associatie iets met interieurdesign. Of men denkt dat je ruimelijk werk maakt, en dus beelden. Omdat beelden ook onderdeel kunnen zijn van een installatie, begint de installatiekunstenaar te stamelen. Dan zijn er twee mogelijkheden, of de gesprekspartner haakt af en begint over het weer, of deze gaat je quasi geïnteresseerd doorzagen over je financiële huishouding. Want een gemiddelde installatie, wie wil dat nu in zijn huiskamer.

Vaak probeert een gesprekspartner je goedbedoeld advies te geven over het aan de man brengen van je werk: “Er zit een galerie in mijn dorp, die verkoopt keramieken paardjes, heel mooi, heel realistisch, maar soms heeft die ook van die abstracte beelden. Misschien moet je daar eens langs gaan.”. Het beste is dan om proberen uit te leggen dat het met beeldende kunst net zo werkt als met muziek: er zijn net zoveel soorten en vormen van beeldende kunst als dat er muziek is. Er is Britney Spears-kunst, Eddy Wally-kunst, Van Halen-kunst, Electric Light Orchestra-kunst, Charles Mingus-kunst, Ultra-Eczema-kunst en ga zo maar door. Hip-hop-kunst, breakbeat-kunst, vrije improvisatie jazz-kunst, doom metal-kunst enzovoort. It’s a whole world of art out there.

Kunst is, net als muziek, onderhevig aan ontwikkelingen, stromingen en modes. Op het moment dat er nieuwe technieken komen, springt een klein deel van de kunstenaars daar op in en zo zijn er ook strict digitale kunstenaars, die voornamelijk bezig zijn met het ontwikkelen van software of het maken van internetsites. Er zijn kunstenaars, wiens werk bestaat uit onderzoek, dat niet naar een beeldend resultaat leidt. Dit zijn velden, waarin het bijna onmogelijk is om aan een leek duidelijk te maken wat deze kunstenaar uitvoert. Soms is het zelfs ondoenbaar om dit aan medekunstenaars over te brengen, vooral wanneer dit soort kunst met de mensen probeert te communiceren met zinnen als: “[Our organisation] is an 'edge-habitat' where discrete disciplines, individuals and realities symbiotically shape a peculiar hybrid whole.”.

Deze tekst komt van de site van FoAM uit Brussel. Ik ken enkele leden van deze organisatie, en die zijn zeer sympathiek, maar ik moet ze toch echt eens vragen hoe zij op familiefeesten zich redden.

November 2007
Lees meer >>

COLUMN hART I: Zonder Titel [*]

Sinds de start van het nieuwe kunstseizoen schieten de tentoonstellingen en nieuwe kunstinitiatieven als paddenstoelen uit de modderige herfstgrond. Het valt, vooral bij de kleinere initiatieven, op dat constant dezelfde mensen op de openingen verschijnen, waardoor het soms lijkt alsof de kunstenaars werk maken voor elkaar, voor vrienden en medekunstenaars. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Het werk van sommige mensen mag toch echt door een veel groter publiek worden gezien. Waarom komt kunst zo slecht uit zijn eigen circuitje? Op zich is dat geen probleem, want de groep medekunstenaars blijft op die manier goed op de hoogte van elkaars doen en laten, maar als kunstenaar wil je toch graag je werk aan zo veel mogelijk mensen – eh – opdringen? Kunst kan een veel groter publiek plezieren, zeker sinds de laatste jaren de hoogglanslaklaag van het conceptualisme er een beetje van af slijt en vakmanschap en techniek weer belangrijker lijken te worden (het werk mag er weer gewoon ‘lekker’ uit zien). De kunstenaars van nu, die tegen de 30 of 35 jaar zoals ikzelf bijvoorbeeld, zijn net als de tieners van nu, opgegroeid met MTV, Steven Spielberg, computers en reclamebombardementen.

Hun werk is daar geen commentaar op, maar verwijst op een natuurlijke, terloopse en automatische manier naar deze berg media-input, waardoor dit werk gemakkelijk te ‘lezen’ valt door jonge mensen. Dat wil niet zeggen dat het per definitie inhoudsloos werk zou zijn, maar veel meer dat het communiceert op een manier die aansluit bij alle andere media. Het werk van Nadia Naveau bijvoorbeeld communiceert op zoveel verschillende niveaus dat het door een vijftienjarige begrepen kan worden, maar ook past binnen een kunsthistorisch onderbouwde theoretische analyse van 1548 schier onleesbare pagina’s over monumentale kunst in de openbare ruimte.

En zo zijn er veel meer jonge (wat is ‘jong’ nog tegenwoordig?) kunstenaars in de breedste zin des woords, die als Grote Voorbeelden op menige puberkamermuur zouden mogen hangen. Dat is goed voor ons, de kunstenaars, maar ook voor de puber, want die krijgt op die manier mee dat beeld niet altijd bedoeld hoeft te zijn om een iPod of een Nintendo Wii te verkopen, maar ook gebruikt kan worden als een taal op zich, waarmee dingen uitgedrukt kunnen worden die niet in een pamflet te vangen zijn. Met een beetje geluk ‘kweekt’ men daarmee ook nog een generatie toekomstige kunstverzamelaars, theatergangers, muziekliefhebbers en gedichtenbundelkopers.

Maar hoe krijg je als tentoonstellingsmaker de aandacht van een weerbarstig groot publiek, dat nog altijd van mening lijkt te zijn dat kunst een doek is met een paar vlekken, waar een of andere zot twaalf miljoen euro voor betaalt? Aan het werk zelf moet niets aangepast worden, dat zou belachelijk zijn. Kunstenaars moeten geen werk gaan maken dat ‘gemakkelijk’ is, op maat van de gemiddelde Belg of Nederlander. Er kan wel iets gedaan worden aan het ‘verkopen’ van kunst en het kunstenaarschap. Sex, drugs, rock ’n roll & art of zoiets. Kunst is namelijk een sexy menselijk specialisme, want het toont de grenzenloosheid van de gedachtekronkels die onze veel te grote hersenen (vergeleken met alle andere diersoorten) kunnen spinnen. Interessante gedachten zijn aantrekkelijk en interessant werk is daarom ook aantrekkelijk. Niet ieder interessant mens kan interessante kunst maken, maar interessante kunst wordt doorgaans wel gemaakt door interessante mensen. Om een groot (en jong) publiek warm te maken voor hedendaagse kunst, zou eigenlijk de kunstenaar zelf als persoon ‘verkocht’ moeten worden en dat het liefst middels een massamedium zoals de televisie. Zodra het publiek in de gaten krijgt dat kunstenaars ook maar mensen zijn – ook al maken ze soms de indruk wat meer in de war te zijn – en dat beide partijen deels uit dezelfde mediapoel drinken – “The Matrix” meets Gilles Deleuze, de “Da Vinci Code” versus Umberto Eco, jumpstyle tegenover obscure noise, om maar wat te noemen – zou de glazen drempel waar het grote, jonge publiek zo vaak over valt, al snel aan diggelen slaan.

Oktober 2007



Lees meer >>