COLUMN hART#51: GRAPEVINE

Als je pakweg veertien jaar oud bent denk je dat volwassenen alles op een rijtje hebben en dat tegen die tijd de redelijkheid zegeviert. Maar als je plotseling bijna vijfendertig bent blijkt ‘volwassen’-zijn een laagje hoogglansglazuur. Er is niets veranderd, we zitten in feite nog altijd in de gonzende aula van een middelbare school tijdens de middagpauze.

Mensen kunnen zèggen wat ze willen. Praten is niet altijd een betrouwbare informatieoverdracht, vooral niet als het achter mensen hun rug om gaat. Ik geloof niet in roddelen, ook al ontkomt niemand er aan en dus ook ik niet. Het zou hypocrisie van het hoogste niveau zijn als ik dat zou ontkennen. Het sociaal systeem zal roddelen wel niet voor niets hebben ingevoerd, dus het zal zijn nut wel hebben maar ik ben er toch nooit zo heel erg goed in geworden. Als iemand iets beweert over een ander en ik daar om een goede reden meer over wil weten, dan vraag ik het wel aan de desbetreffende persoon. Interessanter is wat mensen dóen en hóe ze doen, want dat is moeilijker onder controle te houden dan gebabbel.

Het is altijd een wat verontrustende gedachte dat je niet alleen als fysieke aanwezigheid bestaat - een omgeving waarop je nog wat invloed kunt uitoefenen - maar ook een ijle, rondzwevende entiteit bent, die tussen andermens gedachtes godweetwat voor activiteiten ontplooit.

In de meeste gevallen doet het er helemaal niet toe wat mensen van je denken, maar soms kan het schrikbarend confronterend zijn. Inmiddels weet ik wel dat ik een irritant, koppig, onhandig, dwars, uit de hoogte, betweterig, vaag en uitsloverig wicht kan zijn, voornamelijk voor mensen waarmee ik nog nauwelijks drie woorden heb gewisseld. Dat hoort bij intermenselijke relaties. Misschien vind ik u wel onbeleefd, gemeen en een emotioneel wrak, terwijl ik u alleen maar bij toeval eens kort sprak op de opening van uw tentoonstelling. Uw werk vond ik interessant, maar uw persoon bleef daar ernstig bij achter. Later hoorde ik dat u te veel drinkt, u uw wagen ooit tussen de tuinkabouters in de voortuin van uw buurman parkeerde en bovendien uw ex-vriendin sloeg. Als u een vrouw bent, dan bent u zwanger van een onbekende, want men heeft u op verschillende gelegenheden met verschillende mannen stiekem zien verdwijnen. Sommigen waren zelfs getrouwd, schijnt… Ziet u, ook over u wordt gepraat. Een mens zou er nog lichtelijk paranoïa van raken als er geen belangrijkere dingen te doen waren.

Bij gebrek aan collega’s in de directe werkomgeving van de kunstenaar zijn de wandelgangen van het kantoor verplaatst naar café’s, openingen of de hele stad. De kunstclan heeft het onderling heus niet alleen over verheven intellectuele onderwerpen, hoor. De kunstclub vraagt zich soms ook wel eens af of A. die beurs eigenlijk wel verdiende, waarom B.’s werk steeds slechter lijkt te worden en of C. nog ooit terug samen komt met D..

Ontsnapping is onmogelijk tenzij ik zou verhuizen naar een hutje op de hei, waar ik vrienden word met de hertjes in het bos en eens per jaar mijn neus zal laten zien op de lokale braderie, waarbij ik mijn produktie van mos-schilderijen zal tonen in een slordig getimmerde stand, terwijl de dorpsbakker mij heimelijke blikken toe zal werpen en zich afvraagt wanneer het een goed moment is om mij ten huwelijk te vragen. Volgens de traditie van de misdaadseries zal er dan iemand vermoord worden en word ik vermoedelijk als eerste verdacht, want ik werd natuurlijk op een onchristelijk uur door het moeras wandelend gesignaleerd, vlakbij de plaats waar het slachtoffer – een onbekende in het dorp, het blijkt een curator te zijn – gevonden werd. Daarbij wordt er gefluisterd dat ik konijntjes zou offeren aan een wrede god en ik naar de hei zou zijn gevlucht omdat ik ooit internationale faam had gemaakt met werk dat ik had gekopieerd van een andere kunstenaar, die daarna een prijs op mijn hoofd had gezet. Althans, zo gaan de geruchten.